Pesach bloedsprookjes smerige laster jegens het Joodse volk

 

Door: Franklin ter Horst (Aangemaakt: 23 maart 2020)

 

Tijdens de Pesach viert Israël de bevrijding uit de slavernij in Egypte en de uittocht uit dat land. De hele omschreven geschiedenis in Exodus begint met een schildering van de onderdrukking van de Israëlieten na de dood van Jozef. De naam “Pesach” komt van het Hebreeuwse stamwoord Pee-Samech-Chet wat ‘passe­ren’ of ‘overslaan’ betekent. Het betreft het feit dat God de huizen van de Israëlieten “oversloeg” toen Hij de eerstgeborenen van Egypte doodde als onderdeel van de tien plagen. In het verhaal van Pesach speelt Mozes een belangrijke rol. Hij moest van God voor de machtige farao pleiten voor vrijlating van het volk Israël. De farao liet het volk pas gaan toen er verschillende plagen door God over het land waren verspreid. Tegenwoordig symboliseert de exodus van slavernij naar vrijheid het algemene verlangen van het Joodse volk om als vrije mensen te kunnen leven. Daarnaast is in het feest het samenzijn met de familie erg belangrijk. Volgens een Joods voorschrift nodigt men daarbij anderen uit, die geen verwanten hebben.

 

Rond de tijd van Pesach verschijnen er voornamelijk in de Arabische media weer de bekende bloedsprookjes dat matzes (ongezuurde broden) worden gemaakt van het bloed van onder meer christelijke en Arabische kinderen. Deze beschuldiging is te absurd voor woorden omdat volgens Joodse geboden het eten van dierlijk bloed niet eens is toegestaan. De Thora waarschuwt het Joodse volk verschillende malen om juist geen druppel bloed te eten. Aan vlees moet – om kosjer te zijn – al het bloed onttrokken worden door een zoutbad. Ze zijn halachisch verplicht om kip en vlees te zouten. Juist om er voor te zorgen dat al het bloed uit het vlees is getrokken alvorens er een hapje van te nemen. Ze controleren zelfs de eieren op bloedvlekjes om er voor te zorgen dat ze geen druppel bloed naar binnen krijgen. De bloedsprookjes zijn volledig in strijd met fundamentele Joodse overtuigingen.

 

Een voorloper van het bloedsprookje vinden we bij de Griekse filosoof Democritus, (circa 460-370) voor Chr. Hij stelde dat Joden elke zeven jaar een vreemdeling offerden in de tempel in Jeruzalem, waarbij ze ‘zijn vlees aan stukken sneden’. De Hellenistische schrijver Apion (20 voor de jaartelling – 45 na) uit Alexandrië, beschuldigde de joden ervan jaarlijks een Griek in hun tempel te offeren.

 

Toen in 1144 rond Pasen het verminkte lichaam van de 12 jarige leerlooier William of Norwich werd gevonden bij de Engelse stad Norwich, beschuldigden plaatselijke christenen de Joden van deze moord. Thomas van Monmouth, een monnik schreef dertig jaar later over deze episode een boek in het Latijn. Hij beweerde dat de Joden “alle sluwheid van hun doortrapte samenzweringen bij elkaar raapten om de jonge William in een hinderlaag te lokken en hem vervolgens als een onschuldig lam naar de slachtbank te leiden.”

 

De monnik beschreef vervolgens uitvoerig hoe ze hun prooi net zo lang pijnigden totdat hij het niet meer kon verdragen. Een Joodse bekeerling tot het katholicisme, Theobald uit Cambridge, was er snel bij om deze lasterpraat te bevestigen.

Ook beweerde hij leugenachtig dat rabbi’s en Joodse leiders elk jaar in Spanje bij elkaar kwamen en dan, door het lot te werpen, bepaalden in welk land zij een christenkind zouden doden om het bloed ervan te gebruiken voor rituelen. Dit ‘bloedsprookje’ werd in de loop der eeuwen een hardnekkige mythe dat Joden christenkinderen vermoordden om hun bloed te gebruiken in de matzes voor het Joodse Pesach-feest. Voor christenen werd William of Norwich een heilige en er werden zelfs pelgrimages ondernomen naar zijn graf. Vervolgens verspreidde de mythe zich in Europa, Rusland en het Midden-Oosten.

Al in de dertiende eeuw liet Paus Innocentius IV de mythe onderzoeken en kwam men tot de conclusie dat christenen de mythe hadden bedacht om Jodenvervolging goed te praten. Toch gingen de valse aantijgingen, processen en gruwelijke moordpartijen op Joden gewoon door. Er zijn wereldwijd ongeveer 150 gevallen gedocumenteerd. Ook werd soms gezegd dat Joden het bloed met wijn vermengden. Een andere variant stelt dat Joden het bloed nodig hadden om magie mee te bedrijven of voor medische doeleinden. Het pure, maagdelijke bloed van kinderen zou het krachtigste zijn en daarom erg geschikt voor de zogenaamde rituelen.

In 1171 werd de Joodse gemeenschap van Blois in Frankrijk ervan beschuldigd met Pesach een christenkind te hebben gekruisigd en het lichaam in een plaatselijke rivier te hebben gedumpt. De gehele gemeenschap werd gevangengenomen en daarna veroordeeld tot de dood door verbranding. Toen de Joden meegenomen werden naar de openbare brandstapel, werd hun gezegd dat zij zichzelf konden redden door bekering tot het christendom, maar bijna iedereen weigerde dat te doen: ze wilden liever sterven en Gods Naam heiligen. Toen de vlammen om hen heen lekten, kon men de Joden van Blois het ‘Aleinoe’ gebed horen zingen. Dit gebed onderstreept zowel het onderscheid tussen Israël en de volken als het geloof in één God.

In de Duitse stad Fulda werden in december 1235 vijf christenkinderen dood aangetroffen. De Joden werden ervan beschuldigd hen gedood te hebben om hun bloed te kunnen gebruiken voor medicinale doeleinden. Gevolg: 34 Joodse mannen en vrouwen werden door de Kruisvaarders gedood. In 1267 werd in het Duitse Pforzheim een aantal Joden beschuldigd van het vermoorden van een christelijk meisje en in 1287 van het ritueel vermoorden van de zestienjarige Werner van Oberwesel in Bacharach.

In 1255 dook andermaal een vermeende Joodse rituele moord op in Engeland toen Joden een bruiloft in Lincoln bijwoonden. Een christelijke jongen, de 9-jarige Hugh uit Lincoln werd gevonden in een beerput waar hij blijkbaar in was gevallen. De Joodse Coppin (of Kopin) uit Lincoln bekende de moord, waarschijnlijk onder druk van marteling. Coppin werd op last van koning Hendrik III geëxecuteerd. Ook werden op Hendriks bevel negentig Joden gearresteerd en vastgehouden in de Tower of London, van wie er achttien werden opgehangen. Dat Hendrik III net had ingesteld dat bezittingen van veroordeelde Joden hem ten deel zouden vallen, kan daar goed een rol in hebben gespeeld. Het dode jongetje wordt herinnerd als Little Saint Hugh. Al snel beschuldigden de antisemieten van Engeland alle Engelse Joden van deelname aan rituele moorden.

Uit de Canterbury Tales van Geoffrey Chaucer, het 14deeeuwse klassieke pelgrimverhalenboek, kan opgemaakt worden dat het bloedsprookje geweldig populair was in de volksverbeelding.Het bevat een passage met een angstaanjagende hatelijke beschrijving van Joden. Zo schrijft Chaucer dat een christenkind een lofzang op Maria zong. Toen “zette satan die z’n verblijfplaats in Jodenharten heeft, Joden aan dit kind te ontvoeren en te doden en het lichaam in een diepe kuil te gooien, waar Joden hun darmen ledigen.”

Toen in 1475 in het Italiaanse Trente de tweejarige Simon verdween, werden vijftien Joden ter dood veroordeeld. In 1491 werd in Spanje twee Joden en drie conversos (tot het christendom bekeerde Joden) de dood van de vierjarige Christopher van Toledo in de schoenen geschoven, waarna ze werden geëxecuteerd. Volgens historici zat de Spaanse Inquisitie achter de zaak om het verdrijven van de Joden uit Spanje – dat uiteindelijk een jaar later gebeurde – te vergemakkelijken.

Ook in de meer recente geschiedenis speelt het bloedsprookje een rol. In de 19de eeuw waren er perioden met beruchte bloedsprookjes beschuldigingen, zoals de Damascus zaak in 1840, toen Joden beschuldigd werden van de moord op een Kapucijner monnik en zijn dienaar. In het boek "De Matzes van Zion" geschreven door de Syrische minister van Defensie Mustafa Tlass, wordt de beruchte aanklacht tegen Joden van rituele moord in 1840 in Damascus als een historisch feit gepresenteerd.

Syrische editie van de Matses van Sion nog steeds razend populair

De valse beschuldiging leidde destijds tot hevige pogroms tegen de Joodse inwoners van Damascus. Het boek is nog steeds immens enorm populair en niet alleen in Syrië en dat komt volgens een vertegenwoordiger van de uitgeverij doordat het boek de komende generaties zal leren wie de Joden zijn, hoe zij de Arabieren en anderen schade hebben berokkend, en wat hun motieven zijn om anderen te doden. Het boek is een smerig antisemitisch werk waarin de Joden ervan worden beschuldigd voor hun ongezouten Pesachbroden het bloed te gebruiken van niet-joodse kinderen.

De beschuldigingen in het boek zijn niet nieuw want de Syrische bevolking wordt al tientallen jaren met deze antisemitische leugen geconfronteerd. Tijdens de Ramadan-maand in november 2003 zond de Syrische televisie een 29 delige tv-feuilleton uit waarin een christelijk kind op bevel van een rabbi wordt gedood om zijn bloed te gebruiken bij de bereiding van matzes. Dit soort walgelijke verhalen keren met regelmaat terug in de Arabische landen. De reeks was in vrijwel het gehele Midden-Oosten en via de satelliet in Europa te zien geweest. Joden "bereiden hun matses met het bloed van kinderen" aldus Mugrabi, een Prediker in de Al-Aqsa-moskee in Jeruzalem. Het zijn gevallen van Arabische projectie, want het is juist de islam die het opeten van vijanden (zoals gebeurde in Syrië) en zelfs van echtgenotes toestaat.

In 1911 werd een Russische Jood, Menahem Mendel Beilis, die in Kiev woonde, gearresteerd en beschuldigd van het ritueel doden van een 13 jarige jongen en het verminken van zijn lichaam. Hij moest voor de rechter verschijnen in 1913, maar hij werd vrijgesproken nadat de aanklacht van de eisende partij niet steekhoudend bleek. Het is onnodig te zeggen dat de Nazi’s niet aarzelden het bloedsprookje nieuw leven in te blazen. In de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog werd het bloedsprookje geregeld opgevoerd in het nazistische tijdschrift Der Stürmer. Tijdens de dertigerjaren gebruikten zij de beeldspraak ervan om nog verder de vlammen van Jodenhaat onder de Duitsers aan te wakkeren. In tsaristisch Rusland vormde het bloedsprookje de aanleiding tot meerdere pogroms. en in 1946 was het de aanleiding tot de pogrom van Kielce.

In Polen werden kort na de oorlog nog zo’n duizend tot tweeduizend Joden, net teruggekomen uit de kampen, dodelijk slachtoffer van pogroms waarin het bloedsprookje een rol speelde. Nog in 2007 werd de Joodse gemeenschap beschuldigd van betrokkenheid bij de dood van vijf Russische jongens en werd geëist dat synagogen doorzocht werden.

En hoewel het bloedsprookje eens voornamelijk rondwaarde in christelijke gebieden, leeft de leugen ook in onze tijd verder en beroepen tegenwoordig regelmatig Israëls Arabische vijanden zich erop. In de belevingswereld van de tegenwoordige moslimfundamentalisten is het bloedsprookje nog steeds springlevend en vooral populair in het Midden-Oosten. De Arabische wereld heeft deze smeerlapperij van de christenen overgenomen. Het herhalen van het middeleeuwse bloedsprookje is geen incident, maar is een veelgebruikt antisemitisch thema in de Arabische wereld. Zie ook bijvoorbeeld: Jews murder non-jews and use their blood to knead Passover matzos.

Er zijn vele boeken en tientallen krantenartikelen verschenen in de Arabische media waar Joden beschuldigd worden van moord op Arabische kinderen om hun bloed te kunnen gebruiken. Ook verscheen er een serie artikelen in een Saoedische krant dat de Joden niet alleen het bloed van Arabische kinderen voor de matses gebruiken, maar ook voor de (Hamansoren) tijdens Poeriem.

De Egyptische regeringskrant Al-Ahram kwam enige tijd geleden met een paginagroot artikel dat de Joden bij hun religieuze rituelen mensenbloed gebruiken. Het artikel droeg de titel "Een Joodse matze gemaakt van Arabisch bloed". Het artikel meldt dat een groep rabbijnen uit Damascus de katholieke priester Toma en diens bediende Ibrahim Amara, zou hebben ontvoerd en door de plaatselijke joodse kapper zou hebben laten slachten. Tot in de gruwelijkste details wordt het misselijkmakende verzinsel voor de lezers uitgetekend, hoe de lijken tot de laatste druppel van bloed werden ontdaan, hoe de Joden de lijken in stukken hakten en die in het riool smeten, en hoe het bloed in matzes werd verwerkt.

In juni 2013 zei een Egyptische politicus, Khaled Zaafrani, het volgende tijdens een tv-interview: “het is wel bekend, dat (de Joden) tijdens Pesach matses maken, dat zij ‘Bloed van Sion’ noemen. Ze nemen een christelijk kind, snijden hem z’n keel door en slachten hem …) zij doen nooit afstand van dit ritueel.” In maart 2013 publiceerde de website van de landrovers in Ram-allah een artikel met daarin onder meer: “veel van het gepraat en de roddel over historische Joodse bloedrituelen in Europa zijn waar. De Joden gebruikten echt bloed van christenen in het Joodse Pesach”. Hamas leider Osama Hamdan zij op 28 juli 2014 op de Libanese Al-Quds televisie: “De Israëli’s concentreren zich op het doden van kinderen.

Op 22 augustus 2014 zond de Jordaanse staatstelevisie live een preek uit van Sjeik Bassam Ammoush: “in Gaza hebben wij te maken met de vijanden van Allah (de Joden). Zij geloven dat de matzes die ze bakken voor hun feestdagen met bloed moeten worden gekneed. Toen de joden in de diaspora waren, vermoordden zij kinderen in Engeland, in Europa en in Amerika. Zij slachtten hen en gebruikten hun bloed om hun matzes te maken. Nu hebben ze al die (Palestijnse) vrouwen en kinderen (om matzes van te bakken), dus ook dat kan geen verrassing zijn. Zo is hun geloof. Zij geloven dat zij Gods uitverkoren volk zijn. Zij geloven dat het doden van een mens een vorm van aanbidding is, en een middel om dichter bij hun God te komen.”

In een op 7 september 2014 door de Al-Aqsa televisie (Hamas, Gaza) uitgezonden toespraak zei het voormalige Jordaanse parlementslid Sjeik Abd Al-Mun’im Abu Zant: “Wij moeten de ware aard van de Joden begrijpen, omdat de hele wereld wordt misleid en gekweld door hen. De Heilige Koran heeft hun ware aard geopenbaard, zoals verwoord door onze leermeesters, de profeten. Men zou kunnen blijven vertellen over de bedrieglijkheid van de Joden. Zij zijn leugenaars. Zij laten kannibalisme en het eten van mensenvlees toe. Als zij geen moslim kunnen vinden om te slachten op hun religieuze feestdagen om zijn bloeddruppels om de matzes eten van te kneden, dan slachten zij een christen om druppels van zijn bloed te kunnen nemen, en mengen dat in hun matzes die zij eten bij dat feest.”

Joshua Trachtenberg schreef in zijn werk The Devil and the Jews: The Medieval Conception of the Jew and its Relation to Modern Anti-Semitism dat de beschuldigingen van rituele moord tegen de Joden een diepgaande invloed op de openbare mening hadden.“Het bevestigen van het concept dat de Jood duivels kwaadaardig is,” schreef Trachtenberg, “leverde zo’n sinister afschrikwekkend figuur op dat zelfs in die met bloed doordrenkte en door verschrikkingen geplaagde tijd het geen wonder was dat het gewone volk ertoe kwam de Jood te verachten, bang voor hem te zijn en hem met een diepe fanatieke intentie te haten.”

Onlangs heeft een Katholieke kerk in Polen, na protesten van zowel katholieken als Joden, een schilderij onthult die zij sinds 2006 verborgen heeft gehouden. Het gaat om een schilderij waarop Joden worden afgebeeld die christelijke kinderen vermoorden. Het is dus een afbeelding van het verwerpelijke klassieke antisemitische bloedsprookje.

Afbeeldingsresultaat voor BloedsprookjesSchilderij waarop de rituele moord op kinderen door Joden wordt afgebeeld. Dit schilderij hangt in de kathedraal van Sandomierz in Zuid-Oost Polen. Afbeelding afkomstig https://christenenvoorisrael.nl/2014/04/pesach-bloedsprookjes-vroeger-en-nu/

Bijzonder schokkend is dat uit een gehouden peiling van World Zionist Organization (WZO) blijkt dat 13% van de Polen denkt dat Joden bloed van christenen gebruiken voor rituele doeleinden.Deze resultaten bewijzen dat antisemitisme in Polen nog steeds springlevend is. Voor de Sjoa leefde de grootste Joodse gemeenschap van Europa in Polen. 90% van deze gemeenschap is tijdens de Sjoa vermoord. Het gaat om meer dan 3.000.000 Poolse Joden.

Zoals gezegd is er geen enkele historische basis voor deze smerige bloedlaster te vinden omdat het gebruik van bloed streng verboden is bij de Joodse wet. Toch blijft het geniepige bloedsprookje, dat talloze onschuldige Joodse levens heeft gekost, bestaan. Een bevolkingsgroep van dit soort kwaadaardige praktijken beschuldigen is ronduit schandalig. Wie de Joodse wet enigszins kent weet ook dat alle onderdelen waaruit de beschuldiging bestaat voor Joden absoluut niet toegestaan zijn. Duidelijk is dat het sprookje wordt ingezet naar gelang het degene die er gebruik van maakt uitkomt. Het was en is een manier om Joden tot zondebok te maken of te ‘bewijzen’ dat ze slecht zijn. Helaas is het sprookje nog altijd actueel. Wie het internet afspeurt krijgt bizarre samenzweringstheorieën over het Joodse volk te zien.

 

Franklin ter Horst

Terug naar : Inhoud