Lo-Ammi

 

Door: Franklin ter Horst (Aangemaakt: 23 oktober 2017)

 

Er zijn nogal wat christenen die de tekst in Hosea 1:9 Noem hem Lo-Ammi, want gij zijt mijn volk niet en Ik zal de uwe niet zijn met het huidige Israël verwarren. In werkelijkheid gaat het over de tien stammen Efraïm/Israël die in 722 v. Chr. door de Assyriërs zijn weggevoerd zoals uit de volgende studie duidelijk zal worden.

 

Hosea 1:2-11 “Het begin van het spreken des Heren door Hosea. De Here zeide tot Hosea: Ga heen, neem u een ontuchtige vrouw en kinderen uit een ontuchtige geboren, want het land wendt zich in schandelijke ontucht van de Here af. Toen ging hij heen en huwde Gomer, de dochter van Diblaïm, en zij werd zwanger en baarde hem een zoon. De Here zeide tot hem: Noem hem Jizreël, want het zal niet lang meer duren of Ik zal de bloedschuld van Jizreël bezoeken aan Jehu’s huis, en een einde maken aan het koninkrijk van het huis Israëls. Te dien dage zal het geschieden dat Ik Israëls boog verbreken zal en het dal van Jizreël. Zij werd wederom zwanger en baarde een dochter; Hij zeide tot hem: Noem haar Lo-Ruchama, want Ik zal Mij voortaan niet meer over het huis Israëls ontfermen, dat Ik hun iets vergeven zou. Doch over het huis van Juda zal Ik Mij ontfermen, en hen verlossen als de Here, hun God. Maar Ik zal hen niet verlossen door boog of zwaard of oorlogstuig, door paarden of door ruiters. Nadat zij Lo-Ruchama gespeend had, werd zij zwanger en baarde een zoon. Toen zeide Hij: Noem hem Lo-Ammi, want gij zijt mijn volk niet en Ik zal de uwe niet zijn. Eens echter zullen de kinderen Israëls talrijk zijn als het zand der zee, dat niet te meten of te tellen is. En ter plaatse waar tot hen gezegd wordt: Gij zijt mijn volk niet-zullen zij genoemd worden kinderen van de levende God. Dan zullen de kinderen van Juda en de kinderen van Israël zich bijeenscharen, één hoofd over zich stellen, en optrekken uit het land; want groot zal de dag van Jizreël zijn. Zegt tot uw broeders: Ammi, en tot uw zusters: Ruchama.”

De betekenis van Jizreël is dat God in plaats van Israël te verstrooien onder de volken Hij ze nu weer gaat verzamelen. Ammi betekend dat er op de hele aarde maar één uitverkoren volk zal bestaan en Ruchama wil zeggen dat Gods gevoelens van liefde weer naar zijn bruid zal gaan, net als in het begin, alhoewel ze zijn ontferming eigenlijk niet hebben verdiend-want dat ligt ook opgesloten in het woord Ruchama. Hosea voorzegt dus niet alleen de ondergang van Israël, maar ook dat het Huis Israëls zich in de eindtijd weer met het Huis Juda zal herenigen.

Hosea is primair gericht aan de tien stammen die in ballingschap zijn weggevoerd en nooit zijn teruggekeerd. De status "lo-ammi" wordt uitdrukkelijk van toepassing gebracht op die tien stammen. Het gaat in de tekst in Hosea dus niet om het huidige Israël zoals later zal blijken maar om Efraïm-Israël. Efraïm is in Egypte geboren als zoon van Jozef en Asenath. Jozef noemde zijn tweede zoon Efraïm omdat God hem vruchtbaar had gemaakt in het land van zijn lijden. (Genesis 41:52). Toen Jakob zijn zegen aan zijn kleinzonen Efraïm en Manasse gaf, koos hij ervoor om eerst de jongere Efraïm te zegenen, ondanks de protesten van Jozef. Daarbij merkte Jakob op dat Efraïm groter zou worden dan Manasse (Genesis 48:5-21) Het is daarom van groot belang wat verstaan wordt onder Juda en Israël/Efraïm. In het Oude testament verwijst de naam Efraïm naar de tien stammen van het Noordelijke Koninkrijk van Israël. Dit Noordelijke rijk werd in 722 v.Chr. door de Assyriërs veroverd en het volk als gevangenen weggevoerd om tot rassenvermenging te komen, hetzelfde wat de huidige politieke machthebbers proberen te doen- niet via emigratie maar immigratie.

 

Ook bij de verkiezing van Jakob, de jongste, boven Esau, de oudste, gaat het net als bij Efraïm en Manasse, in de eerste plaats niet om een keuze tussen twee individuele personen, maar om de volken die uit hen zouden voortkomen, namelijk Israël en Edom. Paulus zegt het zo: Romeinen 9:7 t/m13 “Door Izak zal men van nageslacht van u spreken. Dat wil zeggen: Niet de kinderen van het vlees zijn kinderen Gods, maar de kinderen der beloften gelden voor nageslacht. Want er ligt een belofte in dit woord: omstreeks deze tijd zal Ik komen en Sara zal een zoon hebben. Maar dit niet alleen; daar is ook Rebekka, bevrucht van één man, onze vader Izak. Want toen de kinderen nog niet geboren waren en goed noch kwaad hadden gedaan-opdat het verkiezend voornemen Gods zou blijven, niet op grond van werken, maar op grond daarvan, dat Hij riep, werd tot haar gezegd: De oudste zal de jongste dienstbaar zijn, gelijk geschreven staat: Jakob heb Ik liefgehad, maar Ezau heb Ik gehaat.” 

 

Ook in Maleachi 1:2-5 staat: “Jakob heb Ik liefgehad, Esau heb ik gehaat!" God haatte Esau vanwege diens goddeloze levenshouding, en ook zijn nakomelingen, de Edomieten, omdat zij eeuwenlang doodsvijanden van Israël geweest waren. En toch ligt het accent in deze tekst niet op het haten van Esau, maar op het liefhebben van Jakob. Daarom moet het woord ‘haten’ in deze context en volgens de Hebreeuwse betekenis van het woord, ook niet letterlijk genomen worden in de zin van ‘een hekel aan iemand hebben’, maar in de betekenis van het prioriteiten stellen. Het is niet het afwijzen van de ene, maar eerder als het uitverkiezen van de andere broer voor een speciale taak die God voor hem heeft weggelegd.

 

Het voorbeeld van Ezau maakt duidelijk dat het niet voldoende is om het vleselijke zaad van Abraham te zijn om de zegeningen van God deel te worden. Het feit van de etnische afkomst alleen maakt een Israëliet nog niet tot een uitverkoren werktuig van God, want daarvoor moeten namelijk al de voorwaarden die God daarvoor stelt, nauwkeurig worden nagekomen. Het niet nakomen van deze voorwaarden der beloften ontslaat van de vervulling ervan ten opzichte van iedere individuele persoon die deel uitmaakt van Zijn volk. God schenkt genade aan wie Hij genade wil schenken. Alles hangt af van God en Zijn barmhartigheid, niet van de wil of de inspanning van de mens. Met andere woorden: God verkiest nooit iemand op grond van diens daden, maar op grond van de Gods barmhartigheid.

 

Want niet allen, die van Israël afstammen, zijn Israël. Dat zijn de volkeren die hij geroepen heeft uit de heidenen. God nam een volk uit de heidenen aan toen Hij Efraïm/Israël verliet. Dit wordt door Hosea niet als zodanig vermeld hoewel de basis hiervoor wel in zijn profetieën wordt gegeven. Toen Jezus kwam brak de tijd aan dat God letterlijk een andere natie verkoos. Net zoals Hosea een andere vrouw verkoos. Door Jezus kunnen en mogen ook de heidenen tot Gods volk behoren en zijn zodoende geënt op de edele olijfboom Israël. Door hun geloof in de Here Jezus Christus worden ook zij dankzij het geloof, kinderen van Abraham. Over hetzelfde onderwerp gaat de vraag die de discipelen aan Jezus stellen: Handelingen 1:6: Here, herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israël? Daarop antwoord Jezus: Handelingen 1:7-8 Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft, maar gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u komt, en gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde.”

 

Het was dus niet in hun tijd dat de Here het koningschap voor Israël zou herstellen. Er moest eerst een natie van gelovigen geroepen worden, “een volk voor Zijn Naam”, een volk uit de heidenen, door de prediking van het evangelie. Hiermee maakte Jezus duidelijk dat er geen wederoprichting van het koningschap voor Israël of te wel de wederopbouw van de “vervallen hut van David” mogelijk zou zijn als niet eerst het evangelie over de hele wereld gepredikt zou worden en daardoor het volle aantal, de “volheid der heidenen”, als Gods volk bijeengebracht en geënt zou kunnen worden op de edele stam van Israël. Hieruit blijkt dat eerst daarná Israël weer volledig opgericht zal worden.

 

De Bijbelpassage in Handelingen is uiterst belangrijk om tot een duidelijker beeld te komen hoe de volheid der heidenen- het volk dat God geroepen en verkozen heeft uit de heidenen- zich verhoudt tot Zijn eigen volk de Joden of te wel Judaïeten. Uiteindelijk zullen de twee kudden tot één kudde, het ene waarachtige Israël gaan behoren. De Bijbel kent ook in het Nieuwe Testament maar één Israël Gods- waartoe ook de gelovigen uit de heidenen mogen behoren door hun geloof in de Messias. Dat was immers de kern van de boodschap van Paulus aan de heidenen, zoals verwoord in: Galaten 3:26-29  “Want gij zijt allen zonen van God, door het geloof in Christus Jezus. Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed. Hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk of vrouwelijk: gij allen zijt immers één in Christus Jezus. Indien gij nu van Christus zijt, dan zijt gij zaad van Abraham en naar de geloften erfgenamen.”

 

En Jesaja 1:9 roept over Israël uit: “Al was het getal der kinderen Israëls als het zand der zee, het overschot zal behouden worden; want wat Hij gesproken heeft, zal God doen op de aarde, volledig en snel. En gelijk Jesaja tevoren gezegd had: Indien de Here Zebaoth ons geen zaad overgelaten had, als Sodom zouden wij geworden zijn en aan Gomorra zouden wij gelijk gemaakt zijn. Wat zullen wij dan zeggen? Dit: heidenen, die geen gerechtigheid najaagden, hebben gerechtigheid verkregen, namelijk gerechtigheid, die uit geloof is; doch Israël, hoewel het een wet ter gerechtigheid najaagde, is aan de wet niet toegekomen. Waarom niet? Omdat het hierbij niet uitging van geloof, maar van vermeende werken. Zij hebben zich gestoten aan de steen des aanstoots, gelijk geschreven staat: ‘Zie, Ik leg in Sion een steen des aanstoots en een rots der ergernis, en wie op hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen.”

 

Romeinen 10:16-21 “Maar niet allen hebben aan het evangelie gehoor gegeven. Want Jesaja zegt: Here wie heeft geloofd wat hij van ons hoorde? Zo is dan het geloof uit het horen, en het horen door het woord van Christus. Maar ik vraag: hebben zij het dan niet gehoord? Zeer zeker: Over de ganse aarde is hun geluid uitgegaan en tot de einden der wereld hun woorden. Maar ik vraag: heeft Israël het dan niet verstaan? Vooreerst zegt Mozes: Ik zal u na-ijverig maken op wat geen volk is, toornig op een onverstandig volk. En Jesaja waagt het te zeggen: Ik ben gevonden door wie Mij niet zochten, Ik ben openbaar geworden aan wie naar Mij niet vroegen. Maar van Israël zegt hij: De ganse dag heb Ik Mijn handen uitgestrekt naar een ongehoorzaam en tegensprekend volk!”

 

Door de eeuwen heen heeft dit tot verschillende extreme opvattingen geleid, want de voorstanders van de vervangingsleer lezen hierin dat de Gemeente ofwel de Kerk, die zij het geestelijke Israël noemen, in de plaats van het natuurlijke Israël gekomen zou zijn dat volgens hen collectief door God verworpen en verloren is, maar anderen gaan de precies tegengestelde richting op en verklaren juist dat geheel Israël behouden zou zijn zonder tot het ware geloof te hoeven komen. Voor velen heeft het woord “gemeente” een uitsluitend nieuwtestamentische betekenis, waardoor het ( on-Bijbelse) scheiden van Israël en de gemeente ingang heeft gevonden in het denken van de meeste Bijbelleraars, alsof God geen plan heeft dat de millennia omsluit. Men vergeet dan dat het woord ‘gemeente’ (cahal chasidim) al dikwijls gebruikt werd om Gods volk te beschrijven in de dagen van het Oude Testament. In Psalm 22:23 staat: “In het midden der gemeente zal ik lozingen.” Er zijn in het Oude testament nog vele andere plaatsen waar het woord “gemeente” voor het samenkomen volk van Israël gebezigd wordt. In Numeri 15:15 staat: “Wat de gemeente betreft, éénzelfde inzetting zal gelden zowel voor u als voor de vreemdeling die bij u vertoeft.” En in Joël 2:16: “Vergadert het volk, heiligt de gemeente.”

 

Dus nooit laat de Bijbel het onder Christenen sinds eeuwen (vooral sinds de tijd van keizer Constantijn) gevestigde denkbeeld toe, dat de nieuwtestamentische gemeente en Israël twee volslagen gescheiden kudden of volken van de Heer zouden blijven! Dat wordt ook in Ezechiël 37:15-28 duidelijk waarin staat dat er volgens Gods plan maar één kudde en één gezamenlijk volk zal zijn. Ezechiël profeteert over de Twee Houten, over de Twee Koninkrijken die in de eindtijd weer herenigd zouden worden. Het woord des HEREN kwam tot mij: Gij mensenkind, neem een stuk hout en schrijf daarop: voor Juda en de Israëlieten die daarbij behoren; neem dan een ander stuk hout en schrijf daarop: voor Jozef- het stuk Hout van Efraïm- en het gehele huis Israëls dat daarbij behoort; voeg ze dan aan elkander tot één stuk hout, zodat ze in uw hand tot één worden.

 

Men zou daarom kunnen zeggen, dat “Israël”en “de gemeente” als beschrijvingen van Gods volk op aarde synoniem gebruikt kunnen worden. Niet als twee tegenovergestelden- zoals het in de meeste kerkelijke en theologische kringen nog steeds onderwezen wordt. In de Bijbel staat het anders: Het Israël in het Oude Testament wordt “de gemeente des Heren”genoemd en de gelovigen uit de heidenen ( óók genoemd “de gemeente”) mogen zich in het Nieuwe testament geënt weten in het Israël Gods. Hetzelfde wordt uitgedrukt in het bekende beeld van de olijfboom: De gelovigen uit de heidenen worden door hun geloof in Jezus op de edele olijfboom Israël geënt, waardoor zij kinderen én erfgenamen van Abraham worden en zich bij en in Israël Gods volk gevoegd mogen weten, mede-takken in dezelfde boom.

 

Toen aartsvader Jakob zijn handen uitstrekte om Jozefs beide zonen te zegenen legde hij zijn rechterhand op Efraïm, de jongste van de twee en gaf deze jongen een merkwaardige profetie mee: dat namelijk uit hem eens “de volheid der heidenen”zou voortkomen. Zoals de naam “Juda”ook stond voor de twee stammen Benjamin en Juda het koninkrijk van Juda vormden, zo stond: “Efraïm” als belangrijkste stam voor het tien-stammenrijk Israël. In Hosea staat dat God drie dingen zei ten aanzien van dat 10-stammenrijk: Het zou zijn einde vinden in het dal van Jizreël, God zou zich voortaan niet meer over het huis van Israël ontfermen. Daarnaast zouden zij niet meer Gods volk zijn. (Hosea 1:9) Kennelijk een volledige afschrijving van het tien-stammenrijk en reeds de aankondiging, dat Juda wél terug zou keren naar het land, doch Efraïm niet. Niettemin zegt God, dat Hij voor hen, waarvan gezegd werd “gij zijt mijn volk niet” juist deze zijn kinderen zouden worden (Hosea 1:10).Eerst zou immers Efraïms “volheid der volken” binnengaan Romeinen 11:25; Genesis 48:19) en daarná zou pas de verharding van het Juda-gedeelte een einde nemen. Het is van dit Efraïm-Israël, dat Jesaja 54 zegt: “Al uw zonen zullen leerlingen des Heren zijn.” Dit “volk” is Efraïm-Israël, het huis Jozef, dat éérder dan Juda, de uit Juda voortgekomen Messias, Jezus Christus, leerde kennen en aanvaarden, welke volgorde door God Zelf in Zijn wijsheid, zo was bepaald. Eerst de eerstgeborene (Jozef) daarna pas de anderen…

 

Ditzelfde Schriftgedeelte werd door Paulus in de brief aan de Romeinen aangehaald om te laten zien, dat sinds de komst van Christus en de prediking van het Evangelie ook heidenen mogen weten dat zij zich mogen aansluiten bij Gods volk als Zijn eigen kinderen. Paulus laat zien dat de tekst in Hosea een dubbele vervulling geeft. Uiteraard heeft de profeet het hier op de eerste plaats over het toekomstig herstel van Zijn uitverkoren volk Israël, dat door God als Zijn eeuwige bruid zal worden verworven. Maar Paulus voegt hier echter een nieuwe dimensie aan toe: ook de heidenen Lo-Ammi (niet-Mijn-volk), “die eertijds zonder God in deze wereld verkeerden” (Ef. 2:12), krijgen door het geloof de toegang tot het heil en worden door God toegevoegd aan het gelovige deel van Israël en zo worden beiden samen door Hem Ammi (Mijn-volk) genoemd! Dit is zeker een geheimenis, zoals Paulus ook terecht zegt, dat hoewel God Efraïm (of te wel het tien-stammenrijk) heeft verstrooid over alle naties en zei, hen niet terug te zullen brengen, Hij niettemin belooft, dat Hij als het ware in de plaats van Efraïm een ander volk uit de heidenen als Zijn volk aan Juda zal verbinden.

 

God heeft Zijn belofte dus niet gebroken. Israël is en blijft Gods volk. God is barmhartig voor wie Hij wil, maar verhardt ook wie Hij wil.Hij is immers een soevereine God!

 

God heeft dus niet alleen die uit het Joodse volk afkomstig zijn geroepen, maar uit alle volken, dus ook uit de heidenen. In Romeinen 2:9 en 10, staat tot twee keer aan toe geschreven: “eerst de Jood en OOK de Griek”. Dat geeft dus nadrukkelijk aan dat hier geen sprake is van een vervanging door de heidenen, maar gewoon dat God niet alleen de gelovigen uit de Joden geroepen heeft, maar ook de gelovigen uit de heidenen. De heidenen zijn dus niet in de plaats gekomen van de Joden, maar zijn gewoon toegevoegd.

 

God heeft dus in principe twee volken of te wel twee kudden, die Hij door Zijn Zoon zo bij elkaar brengt dat beiden één volk en één kudde onder één herder, de Zoon van David, zullen worden. Zie, de dagen komen, luidt het woord van God, dat Ik met het huis van Israël en het huis van Juda een Nieuw Verbond sluiten zal. De Bijbel zegt dat God het ene volk, dat Hij uit de heidenen roept, wil gebruiken, om Juda het huidige Israël te troosten, jaloers te maken hem te hulp te komen en ontferming aan hem te tonen.

 

De troosters zijn de gelovigen die het huidige Israël, de nakomelingen van Juda, lief hebben. In Jesaja wordt er over dit volk geprofeteerd, dat het aan zal komen zetten op het moment dat God Zijn plannen gaat verwezenlijken met zijn oude verbondsvolk. Jesaja 55:5 zegt: “Zie, een volk dat gij niet kendet, zal tot u snellen ter wille van de Here, uw God, en van de Heilige Israëls, omdat Hij u verheerlijkt heeft.” Toen deze woorden geprofeteerd werden, kende Israël het ‘gemeentevolk’ nog niet, want de gemeente (in Nieuwtestamentische zin) was toen nog niet geboren. Uit twee volken, twee kudden is één kudde geworden. Juda, wat nu het huidige Israël is, en Efraïm, de volheid van de heidenen. De Gemeente van het Nieuwe Verbond bestaat uit Joden en gelovigen uit de volken, die besneden zijn van hart! Samen vormen zij de Gemeente en dat is nog steeds Israël! Hoewel ze er niet naar hebben gestreefd, zijn heidenen als rechtvaardigen aangenomen, op grond van hun geloof.

 

Dan zal er één groot volk Israël zijn, Juda of te wel de Joden en alle kinderen van Abraham, Israëlieten vanuit elke stam en natie, die zich volkomen één zullen weten met Israël. De profeet Zacharia zegt, dat juist in deze dagen van het herstel van de staat Israël –fysiek begonnen in 1948- God Israël vrienden geeft: tien uit iedere natie. Het is wonderlijk, dat dit aantal 10 hier door Zacharia genoemd wordt, als ware het dat God de tien verloren broeders, die uitgezaaid werden onder alle volkeren, terug zal geven, zij het op een nieuwe wijze! Dat God intussen een nieuw volk van ‘Israëlieten’, kinderen van Abraham, besnedenen van hart, klaar heeft staan. Tien uit iedere natie, die, geïnspireerd door de Geest van de God in het licht van Zijn openbaring van Zijn woord en plan met Zijn volk gewillig zijn, zich bij Juda-Israël te voegen en hen in alles te hulp te willen snellen. Wat een wonderlijk beeld. Op het moment, dat Israël zich verlaten weet door bijna alle naties, komen vanuit die naties gelovigen tevoorschijn om Israël te troosten.

 

Romeinen 30 t/m 33 houdt ons voor: “Wat zullen wij dan zeggen? Dit: heidenen, die geen gerechtigheid najaagden, hebben gerechtigheid verkregen, namelijk gerechtigheid, die uit geloof is; doch Israël, hoewel het een wet ter gerechtigheid najaagde, is aan de wet niet toegekomen. Waarom niet? Omdat het hierbij niet uitging van geloof, maar van vermeende werken. Zij hebben zich gestoten aan de steen des aanstoots, gelijk geschreven staat: een rots der ergernis, en wie op hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen.”

 

Het wachten is op de uitstorting van de Heilige Geest, die straks wanneer het precieze moment ook moge zijn, zal gaan waaien over gans Israël. Eerst dan zal volheid van Efraïm en Juda samen één groot volk worden. Deze belofte zou beginnen na het fysieke herstel van Israël en dat is vanaf de oprichting van de huidige staat Israël in 1948 begonnen. De Bijbel leert, dat eerst het lichamelijke herstel komt, zoals God eerst Adams lichaam vormde, voordat Hij hem de adem van Zijn Geest inblies! Zo zegt ook Paulus in de eerste brief aan de Korintiërs: 1 Korintiërs 15:46 “Doch het geestelijke komt niet eerst, maar het natuurlijke, en daarna het geestelijke.” Zo wordt het ook door de profeet Ezechiël beschreven: Ezechiël 37:7-8 “Ik nu profeteerde zoals mij bevolen was, en zodra ik profeteerde, ontstond een geruis, en zie, een beweging en de beenderen voegden zich aaneen, zoals zij bij elkander behoorden; ik zag toe, en zie, er kwamen spieren op, en vlees en er trok een huid overheen.” God laat Ezechiël zien, dat Israël is als een hoop dorre doodsbeenderen. En dan zegt God daarvan: Deze beenderen zijn "het gehele huis Israëls".

 

Het was dus met heel Israël treurig gesteld, en dat geldt evenzeer voor de tien als en voor de twee stammen, voor Efraïm en voor Juda. De Here roept een volk uit alle natiën en talen en neemt het aan als Zijn volk. Ieder die Christus aanneemt en in Hem gedoopt, wordt daardoor opgenomen in het nieuwe Verbond, het ware Israël! Romeinen 10:9-10-11-12-13  “Want indien gij met uw mond belijdt, dat Jezus Heer is, en met uw hart gelooft, dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij behouden worden; want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis. Immers het Schriftwoord zegt: Al wie op Hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen. Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek. Immers één en dezelfde is Heer over allen, rijk voor allen, die Hem aanroepen; want: al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden.”

 

Paulus zegt verder Romeinen 11:1 “Ik vraag dan: God heeft Zijn volk toch niet verstoten. (In het Hebreeuws roept hij uit: Chalila!)  Ik ben immers zelf een Israëliet, uit het nageslacht van Abraham, van de stam Benjamin. God heeft Zijn volk niet verstoten, dat Hij tevoren gekend heeft. Of weet gij niet wat het schriftwoord zegt in de geschiedenis van Elia, als hij Israël bij God aanklaagt: Here, Uw profeten hebben ze gedood, Uw altaren hebben ze omvergehaald; ik ben alleen overgebleven en mij staan ze naar het leven. Maar wat zegt de godspraak tot hem? Ik heb mij zevenduizend man doen overblijven, die hun knie voor Baäl niet hebben gebogen. Zo is er dan ook in de tegenwoordige tijd een overblijfsel gelaten naar de verkiezing der genade. Indien het nu door genade is, dan is het niet meer uit werken; anders is de genade geen genade meer. Wat dan? Hetgeen Israël najaagt, heeft het niet verkregen, maar het uitverkoren deel heeft het verkregen, en de overigen zijn verhard, gelijk geschreven staat: God gaf hun een geest van diepe slaap, ogen om niet te zien en oren om niet te horen tot de dag van heden.”

 

Dat een groot deel van de Israëlieten ongelovig en ongehoorzaam was en feitelijk nog steeds is wil nog niet zeggen dat God hen daarom als volk verstoten zou hebben, want de gelovige rest van Israël is en blijft Gods volk. Want over Israël staat geschreven in: 1 Samuël 12:22 “Want de Here zal Zijn volk niet verstoten, om der wille van Zijn grote naam. De Here heeft immers verkozen u tot Zijn volk te maken!” In 2 Samuël 7:24 wordt nadrukkelijk verklaard dat Israël voor eeuwig Gods volk zal zijn: “Gij hebt U uw volk Israël voor altijd bevestigd tot uw volk, en Gij, Here, waart hun tot een God.”

 

Want zoals de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, die Ik maken zal, voor Mijn aangezicht zullen blijven bestaan, luidt het woord van God, zo zal uw nageslacht en uw naam blijven bestaan! Heeft God Zijn volk verstoten? Volstrekt niet!

 

Jezus, heeft een zeer duidelijke opdracht gegeven om Gods Koninkrijk te zoeken. Om de beloften van God te verstaan en Zijn Woord beter te begrijpen zal men zijn aandacht op het huidige Israël moeten richten. God heeft dit volk Israël uitgekozen om Zijn “getuige” te zijn. Israël zit nu in het fysieke herstel van land en volk. Zoals het beschreven staat in het boek Joël 2:18, 22-27 “Toen nam de Here het op voor zijn land en kreeg medelijden met zijn volk…Vreest niet, o land, jubel en verheug u, want de Here heeft grote dingen gedaan. Vreest niet, gij dieren des velds, want de weiden der woestijn groenen, want het geboomte draagt zijn vruchten vijgenboom en wijnstok geven hun rijkdom. En gij kinderen Sion, juicht en verheugt u in de Here, uw God, want Hij geeft u de leraar ter gerechtigheid; ja regenstromen laat Hij voor u nederdalen, vroege regen en late regen, zoals voorheen. De dorsvloeren zul vol koren zijn en de perskuipen van most en olie overstromen. Ik zal u vergoeden de jaren, toen de sprinkhaan (alles) opvrat, de verslinder en de kaalvreter en de knager, mijn groot leger dat Ik op u afzond. Gij zult volop tot verzadiging eten, en gij zult loven de naam van de Here, uw God, die wonderbaar met u gehandeld heeft; mijn volk zal nimmermeer te schande worden. Dan zult gij weten, dat Ik in het midden van Israël ben, en dat Ik, de Here uw God ben, en niemand anders; mijn volk zal nimmermeer te schande worden.”

 

Het is in dat verband ook heel opmerkelijk dat in Ezechiël direct na de beschrijving van het waaien en vallen van de wind van Gods Geest op de herstelde doodsbeenderen de beschrijving van de éénwording van Juda en Efraïm volgt één volk, één boom, één kudde, één Israël Gods. Zo zullen Israël en Juda weer één volk geworden zijn.

 

Hosea heeft gesproken tot de 10 stammen (Efraïm). Hosea maakt duidelijk dat Efraïm op een bepaald moment buitenspel gezet wordt wanneer hij verteld over wegvoering van de 10 stammen. Hij profeteert over Efraïm-Israël in een tijd van grote afval en afgoderij. Hij kondigt Gods oordeel aan. Maar wonderbaarlijk ook tegelijk het herstel. Ook bij deze profeet horen we van Gods ontroerende liefde en trouw. Hosea 2:18 “Ik zal u Mij tot bruid werven voor eeuwig: Ik zal u Mij tot bruid werven door gerechtigheid en recht, door goedertierenheid en ontferming. Ook in Hosea 14:5 staat dat God hun afkerigheid zal genezen. Ik zal hen vrijwillig liefhebben, want mijn toorn keert zich van hen af. Ik zal zijn als de dauw voor Israël, hij zal bloeien als een lelie, en zijn wortelen uitstrekken als de Libanon. 14:9 Efraïm, wat heb ik nog met de afgoden te doen?”

 

Ook de apostelen wisten van de tien Efraïm, en de twee stammen Juda. Zij haalden hun kennis waarschijnlijk onder meer uit Jeremia 30:3 “Want zie de dagen komen luidt het woord des Heren, dat Ik in het lot van mijn volk Israël en Juda een keer breng, zegt de Here, en hen terugbreng in het land dat Ik aan hun vaderen gegeven heb ,zodat zij het zullen bezitten. Dit zijn nu de woorden, die de Here over Israël en Juda gesproken heeft.”

 

In Jeremia 31:9 staat: “Onder geween zullen zij komen en onder smeking zal Ik hen leiden; Ik zal hen voeren naar waterbeken op een effen weg, waarop zij niet struikelen. want Ik ben Israël tot een vader, en Efraïm, die is mijn eerstgeborene.” In Jeremia staat 31:20 staat: “Is Efraïm Mij een lievelingszoon, een troetelkind, dat ik, zo vaak als Ik van hem spreek, gedurig weder aan hem denken moet? Daarom is mijn binnenste over hem ontroerd. Ik zal Mij zeker over hem ontfermen, luidt het woord des Heren.”

 

De profeten spraken van een tijd van “de wederoprichting aller dingen” (Handelingen 3:21, apokatastasis) van een tijd dat God zich opnieuw over Zijn volk zou ontfermen. Waar gezegd werd, Gij zijt mijn volk niet-zullen zij genoemd worden kinderen van de levende God, Juda en Efraïm samen weer één kudde. De Bijbel kent uiteindelijk maar één volk des Heren, Israël, waarbij de gelovige heidenen mogen behoren omdat zij door Gods grote genade vanwege hun geloof in Jezus Messias mede-erfgenamen, medeburgers, mede-‘takken’ zijn geworden van dat Israël Gods. Het Israël waarvan het fysieke herstel in 1948 is begonnen! 

 

 

Franklin ter Horst

Terug naar: Inhoud