Israëls recht op het land ligt vast in bindende documenten

 

Door: Franklin ter Horst (Aangemaakt:16 augustus 2012) (Laatste bewerking: 14 mei 2020)

De droom van het Joodse volk terug te keren naar het land van hun vaderen kreeg gestalte toen in 1897 Theodor Herzl zich in Bazel tijdens het eerste Zionistische wereldcongres, uitsprak voor de oprichting van een onafhankelijke politieke Joodse staat en dat ideaal vertaalde in een politieke beweging.

Theodor Herzl

Hij werd de grondlegger van het moderne zionisme en droomde van een eigen staat, waar Joden, gelovig of niet, in vrijheid zouden kunnen leven. Op 29 augustus 1897, namen ca 250 afgevaardigden afkomstig uit 24 landen, deel aan het Eerste Zionisten Congres in Bazel, Zwitserland. Het Congres eindigde op 3 september 1897. “Indien ik het Congres in Bazel moest samenvatten in woorden”, schreef Herzl in zijn dagboek, “dan zou het dit zijn: In Bazel heb ik de Joodse staat opgericht… misschien binnen vijf jaar en zeker binnen de vijftig jaar, zal iedereen het weten.” Herzl zat er niet veel naast want op 14 mei 1948 werd de Joodse staat opgericht. Hij zag in Europa – vooral in Rusland – een groeiend antisemitisme de kop opsteken, gebaseerd op ideeën als ras, veel minder op het aspect geloof.

Na intensief lobbywerk van de christenzionist ds. William Hechler kreeg Herzl een openlijke steunverklaring van de eerste Europese machthebber Duitse keizer Wilhelm.  Herzl realiseerde zich evenwel dat antisemitisme, een onuitroeibare besmettelijke ziekte was en dat daar iets aan gedaan moest worden. Het enige middel om afdoende tegen deze kwaal op te treden leidde Herzl naar de gedachte dat slechts een nationale Joodse staat de oplossing voor dit probleem zou zijn. Het Joodse volk had recht op een nationale herleving in zijn eigen land Israël waar iedere Jood, waar ook ter wereld, een woonplaats moest kunnen vinden. Dit recht werd later erkend in de Balfour-declaratie. Als plaats voor het toekomstige Zion werd aanvankelijk gedacht aan Argentinië. Chamberlain (Brits politicus 1863-Londen 1937) kwam later nog met het voorstel deze staat in Oeganda te vestigen. In werkelijkheid bood hij overigens Ukamba, een Britse provincie in Kenia, aan; de namen werden verward. Ondanks dat er een meerderheid (292:117) voor het plan was, leidde het tot een crisis, die de zionistische beweging ernstig verdeelde. Maar vanzelfsprekend ging onder de Joden de gedachte uit naar hun oude vaderland, het land dat Bijbels en historisch gezien, de enige juiste keuze was.Op het zevende Zionistische Congres in 1905 werd daarom het Oegandaplan definitief verworpen.

Het Eerste Zionisten Congres in Bazel,Zwitserland.

Herzl hoopte dat zijn ideaal mede te kunnen realiseren met hulp van het Vaticaan maar kreeg van de minister van Buitenlandse Zaken, kardinaal Merry del Val te horen: “Zolang de Joden de goddelijkheid van Christus ontkennen kunnen wij zeer zeker niet aan hun kant staan. Hoe kunnen wij ermee akkoord gaan dat zij het Heilige Land herkrijgen?” Ook met Paus Pius X zelf heeft Herzl een ontmoeting. De paus: “Wij kunnen de (zionistische) beweging niet steunen. Wij kunnen de Joden niet beletten naar Jeruzalem te gaan. De grond van Jeruzalem, als die al niet heilig is, is geheiligd door het leven van Jezus Christus. Als hoofd van de Kerk kan ik u niet anders antwoorden. De Joden hebben onze Heer niet erkend, daarom kunnen wij het Joodse volk niet erkennen.”

In de Eerste Wereldoorlog slaagden de zionisten in Londen erin de stichting van de Joodse staat onder de aandacht van de Engelsen te brengen. Nadat het Ottomaanse moslimleger op 9 december 1917 door het Britse leger onder commando van Generaal Edmund Allenby, in de pan werd gehakt, trok het Ottomaanse leger zich na ruim 400 jaar Turkse bezetting van het Heilig Land terug uit Jeruzalem en kwam de heroprichting van het aloude thuisland Israël in het verschiet.

In mei 1916 sloten Engeland en Frankrijk een geheime overeenkomst voor de opsplitsing van dat rijk. Groot-Brittannië kreeg het mandaat over ‘Palestina’ (Israëls aloude thuisland) en in  het gebied dat onder Frans mandaat kwam, werden aanvankelijk niet minder van zes landen gesticht. Destijds ontstonden Libanon als christelijk land van de Maronieten, Jabel Druz als staat voor  de Druzen, een alevietische staat in de omgeving van Latakia, het landje Alexandretta voor de Turkse minderheid in het noordwesten van het huidige Syrië en teee staten met een soenitische meerderheid, namelijk Damascus en Aleppo. Pas in de 30-er jaren werd deze verdeling opgeheven en kwamen er twee minderheden aan de macht van slechts twee kunstmatig gecreeërde landen, Syrië en Libanon.

Landen als Jordanië, Irak, Saoedi-Arabië etc bestonden toen nog niet. Uit de resten van het Ottomaanse Rijk zijn maar liefst 22 landen voor Arabieren gecreëerd. Het huidige Joodse deel beslaat slechts een half procent van de oppervlakte daarvan.

Op 2 november 1917 werd namens de Engelse regering door Lord Balfour, de toenmalige minister van buitenlandse zaken, de Balfour-declaratie afgelegd ten gunste van de zionisten naar aanleiding van hun verzoek in het aloude moederland, een autonome Joodse staat op te richten.

De brief van Arthur James Balfour luidt als volgt: ,,Met groot genoegen zend ik u, namens de regering van Zijne Majesteit, de volgende verklaring van sympathie met het Joodse zionistisch streven dat aan het kabinet werd voorgelegd en door het kabinet is goedgekeurd.De regering van Zijne Majesteit staat welwillend tegenover de oprichting in Palestina van een nationaal tehuis (Engels: home) voor het Joodse volk en zal zich naar haar beste mogelijkheden inspanningen getroosten om het bereiken van dat doel te vergemakkelijken, waarbij vanzelfsprekend niets gedaan zal worden dat afbreuk zou kunnen doen aan de maatschappelijke en godsdienstige rechten van de niet-joodse gemeenschappen in Palestina, of aan de rechten en politieke status die joden genieten in welk ander land dan ook." Ik ben u erkentelijk wanneer u deze verklaring ter kennis wilt brengen aan de zionistische federatie.”

Frankrijk, Italië en de VS betuigden hun instemming met de in de Balfour-declaratie vastgelegde politieke gedragslijn.

In 1919 vond de Faisal-Weizmann Overeenkomst samenwerkingsovereenkomst en Vredesconferentie plaats in Parijs waarbij Emir Feisal (de emir van Saoedi-Arabie), door de hele wereld erkend als de enige Arabische leider, de Balfour declaratie volledig aanvaarde. Faisal ging akkoord met de vestiging van Joden in het gebied en  zei zich te verheugen op de samenwerking tussen Joden en Arabieren en noemde de voorstellen van de Zionistische organisatie over de grenzen zelfs "bescheiden"en "juist". Ook de beroemde ‘Lawrence of Arabia’ die bekend stond als goede vriend van de Arabieren, en met de Arabieren tegen de Turken vocht, vond het een uitstekende ontwikkeling. In 1920 schrijft hij in een artikel:

,,Als de Joden terugkeren naar het land dat zij vroeger bewoonden, zullen zij alle wetenschappelijke en technische kennis van Europa meebrengen. Als de Joden succes hebben, zal het onvermijdelijke gevolg zijn dat de Arabieren met enige vertraging op hetzelfde niveau zullen komen. Dit kan grote gevolgen hebben voor de toekomst van de Arabische wereld. De technische kennis kan zo vooruit gaan dat men niet langer afhankelijk is van de Europese industrie. De regio kan dan een grote rol in de wereld gaan spelen.”

In april 1920 gaf de pas gevormde Volkenbond Groot-Brittannië het mandaat over ‘Palestina’en werd dit land met de uitvoering ervan belast. Tijdens de San Remo conferentie gehouden van 19 tot 26 april 1920 door de eerste-ministers van Frankrijk (Millerand), Groot Brittannië (Lloyd George) en Italië (Nitti) en Japanse, Griekse en Belgische afgevaardigden, is Israëls recht op het land vastgelegd in een aantal bindende documenten waarin de bewoording uit de Balfour Declaratie zijn overgenomen.

San Remo conferentie  1920 en 2010

De deelnemers aan de San Remo conferentie erkenden dat Israël 2000 jaar lang bezet was geweest en nam het besluit om het land terug te schenken aan haar wettelijke erfgenamen. ,,De San Remo-resolutie is een bindend internationaal recht. De volle soevereiniteit over het land van Israël is daarbij aan het Joodse volk overgedragen. Na afloop van het mandaat blijven volgens volkenrechtelijke principes alle aan genoemde regelingen inherente rechten van het Joodse volk overeind”. Elke poging  om het Joodse volk het recht op Eretz-Israël (The Jewish National Home)ongedaan te maken en hen de toegang en de controle over het gebied ontzegt die aan het Joodse volk werd toegezegd door de Volkenbond, is een ernstige schending van het volkenrecht.

Ook de 52 regeringen van de landen van toenmalige Volkenbond (waarvan 25 Europese landen) erkenden tijdens een bijeenkomst op 24 juli 1922 unaniem, het Britse mandaat en de rechtmatigheid van de in de Balfour-declaratie uitgedrukte beginselen waaronder de grenzen van het aan het Joodse volk toebedeelde grondgebied. Internationale juridische experts leggen in deze video uit waarom de Joodse staat internationale legitimiteit geniet, en het wettelijke recht heeft om Judea, Samaria en Gaza te besturen. Zij leggen uit waarom, in tegenstelling tot wat velen beweren, het bestaan van Israël wettig is en door de Verenigde Naties wordt gesteund. In weerwil van artikel 5 van het mandaat, cedeert Groot-Brittannië de Golanhoogvlakte aan het Franse mandaatgebied Syrië. Daarmee wordt volkomen illegaal dat gebied voor Joodse vestiging gesloten.

 

Het aan Israël toebedeelde grondgebied

Kern van het Brits Mandaat stelt dat het Britse mandaat bestuur,Joodse immigratie zal bevorderen en nieuwe Joodse nederzettingen zal aanmoedigen.

De Britten kregen, zoals in artikel 6 vastgelegd, vervolgens de opdracht om  ,,zich alle moeite te getroosten om Joodse immigratie te stimuleren, om het land te bevolken en om het Joodse Nationale Thuis te garanderen” Winston Churchill bezocht het Britse mandaatgebied ‘Palestina’ in 1921 in zijn functie als Coloniaal Secretaris onder meer om zijn steun uit te spreken voor de installering van een Joodse staat. Na een bezoek aan een conferentie in Cairo, ging hij op bezoek in Jeruzalem waar hij een boom plantte bij de Hebreeuwse Universiteit op Mt.Scopus. Churchill's meest belangrijke bespreking vond plaats met Emir Abdullah (later de Koning Abdullah van Transjordanië) en T.E. Lawrence (Lawrence of Arabia).  Ook had hij ontmoetingen met Moslim, Christelijke en Joodse leiders in Jeruzalem. Daarnaast had hij een ontmoeting met de voormalige burgemeester van Jeruzalem, Musa Kazim el Husseini.  Deze drong er bij Churchill op aan de immigratie te stoppen van de Joden naar ‘Palestina’ en zei dat het leven van de Arabieren beter was onder het Ottomaanse rijk. Churchill verdedigde de Balfour Declaration en verdedigde daarmee de installering van het Joods Nationaal thuisland. 

 

Maar volledig in strijd met de bindende afspraken en onder druk van het Arabische nationalisme, begonnen de Britten de immigratie van Arabieren naar dat deel wat aan het Joodse volk was toegewezen, te stimuleren en besloten zelfs het gebied ten oosten van de Jordaan aan Abdullah, de emir van Mekka toe te wijzen. Joodse vluchtelingen die vanwege pogroms Oost-Europa ontvluchten, werden bij aankomst in het aloude thuisland tegengehouden en teruggestuurd, zelfs zij die over geldige immigratiepapieren beschikten. Groot-Brittannië deed er alles aan om de oprichting van het Joods Nationaal Tehuis te dwarsbomen. Op 3 juni 1922 werd door de Britse regering onder Winston Churchill - die het jaar daarvoor nog volmondig zijn steun uitspraak voor de installering van een Joodse staat- plotseling het zogeheten White Paper uitgegeven waarin de Joodse immigratie naar het Britse Mandaat Palestina werd beperkt en waarin de Britten stelden dat haar regering niet van plan was om van ‘Palestina’ een Joodse staat te maken, wat uiteraard in regelrechte tegenspraak was met de Verklaring van Balfour en de Resolutie van San Remo. Door deze volkomen illegale actie van de Britten werd ruim 75 procent van het aan de Joden beloofde thuisland afgesneden van het geheel en weggeven aan het Hasjemitische Koninkrijk van Transjordanië- het latere- Jordanië, waarvan het bestaansrecht op 15 mei 1923 door Groot-Brittannië werd erkend. De strenge beperkingen die de Britten vóór en tijdens de Twee Wereleoorlog oplegden aan Joodse immigratie heeft ertoe geleid dat miljoenen Joden omkwamen in de vernietigingskampen van de nazi’s.

 

Het mandaatgebied werd niet alleen  ‘Palestina’ genoemd, maar ook de bewoners werden omgedoopt tot Palestijnen zowel Joden als Arabieren. Het feit dat ook Arabieren tijdens het Britse mandaat over ‘Palestina’ tussen 1924 en 1948, Palestijnen werden genoemd, heeft niets te maken met het feit dat er sprake zou zijn van historisch Palestijns volk want ook de Joden werden als zodanig aangemerkt. De Arabieren in dit gebied, noemden zich trouwens geen Palestijnen, maar ‘Zuid-Syriërs’. Het woord ‘Palestina’ werd door hen als een ‘Joodse uitvinding’ aangemerkt. De belangrijkste Joodse krant heette bijvoorbeeld de ‘Palestine Post’ (de tegenwoordige ‘Jerusalem Post’).

De Balfour-declaratie werd uiteindelijk tot het westen van de Jordaan gelegen gedeelte van Eretz Israël beperkt. In 1937 besloot een Britse onderzoekscommissie onder leiding van Lord Peel zelfs de voorwaarden zoals vastgelegd in de Balfour-declaratie, in z’n geheel te verwerpen. In 1939 gaf de Britse mandaatregering het derde Brits Witboek uit waarin totaal wordt gebroken met de Balfourverklaring en de mandaatopdracht en de Joodse migratie naar het aloude thuisland verder werd beperkt. Deze schandalige maatregel heeft ertoe geleid dat miljoenen Joden omkwamen in de vernietigingskampen van de nazi’s.

De Amerikaanse senator (de latere president) Harry Truman veroordeelt het Witboek als een ,,oneervolle verloochening van de Britse verplichtingen.” Na de Duitse inval in Polen werd daar meteen begonnen met de Entlösing van het Joodse volk. De Duitse gouverneur van Polen, Hans Frank: ,,We kunnen geen 2.5 miljoen Joden doodschieten of vergiftigen. We zullen echter toch bepaalde stappen moeten nemen om hen uit te roeien. En dat zal gebeuren.” De in Londen zetelende Poolse regering in ballingschap publiceerde een gedetailleerd verslag van de gruwelen in Auschwitz waaraan de Joden werden blootgesteld. Het Britse Lagerhuis veroordeelt de massamoord weliswaar, maar weigert de poorten van het mandaatgebied Palestina voor Joodse vluchtelingen te openen.

 

Op 29 november 1947 stelde de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in resolutie 181 een deling voor van het gebied ten westen van de rivier de Jordaan, het gebied dat door de Volkerenbond al in z’n geheel aan Israël was toegewezen en door zelfs de VN in Artikel 49 bekrachtigd. Dit Charter van de Verenigde Naties (van 26 juni en van kracht op 24 oktober 1945) aanvaardt – en geen enkele autoriteit die dat kan veranderen – het Handvest van de Volkerenbond. Dus is het Handvest van de Volkerenbond nog steeds internationaal rechtsgeldig. Daarom zijn de Joodse dorpen in Samaria en Judea juridisch geheel conform volgens het internationale recht. Niets verbiedt Israël te bouwen in wat de wereld de ‘Palestijnse gebieden’ noemt. Er bestaat dus geen Israëlische bezetting of schending van de wettelijke aanspraken van een ander volk.

 

De volkomen illegale beslissing van de Verenigde Naties, leverde de Arabieren in totaal (inclusief Jordanië dus) maar liefst 82.7 procent land op dat aanvankelijk door de Volkerenbond aan de Joodse staat was toegewezen,  en hielden de Joden daar maar17.3 procent van over wat ook nog eens voor 65 procent bestond uit woestijn.

Het resultaat van VN resolutie 181

Volgens artikel 80 is de VN gehouden aan documenten die indertijd nog door de Volkerenbond zijn aangenomen. Er is namelijk na het mandaatbesluit tot de dag van vandaag nooit een nieuw volkenrechtelijk besluit geweest. Het VN-Handvest stelt namelijk in artikel 80 dat alle rechten die door de Volkenbond in mandaten zijn toegekend aan staten of volkeren, onveranderd worden gehandhaafd. De Joodse nederzettingen in Samaria en Judea zijn derhalve volkenrechtelijk volkomen legaal.De Verenigde Naties hebben zelfs een resolutie aangenomen waarin het recht van oorspronkelijke volkeren op hun thuisland wordt erkend en gewaarborgd. De Balfour-verklaring van 1917, de San Remo resolutie en het Het mandaat van 1922 van de Volkerenbond, geven Israël het recht om op de historische grond een nationaal vaderland voor het Joodse volk op te richten, inclusief Samaria, Judea en Jeruzalem. Dit grondrecht van het Joodse volk op het aloude thuisland wordt ondersteund en gevalideerd door internationale wetten.

Ook de 3de Kamer van het Hof van Beroep van Versailles heeft in een historisch proces verklaard dat Israël volgens het internationaal recht de wettige bewoner is van de Bijbelse gebieden Samaria en Judea in de volksmond de bezette Palestijnse gebieden, ook wel ten onrechte de Westelijke Jordaanoever of Westbank genoemd. De Palestijnen hadden een rechtszaak aangespannen tegen Israel vanwege de lightrailverbinding in Jeruzalem, aangelegd door twee Franse bedrijven: Alto en Veolia. Tegelijk stelde het Hof dat de Palestijnen geen recht hebben op het gebied.Volgens advocaat Gilles-William Geldadel, een advocaat van naam, en president van de organisatie ‘Advocaten zonder Grenzen’, benadrukt dat de uitspraak van het Hof van toepassing is op de hele Westelijke Jordaanoever.In zijn uitspraak noemde het Hof artikel 43 van de Vierde Haagse Conventie uit 1907, waarin staat dat zodra een autoriteit over een gebied in handen komt van een andere bezitter, deze partij de verplichting heeft alles te doen om de openbare orde en veiligheid te herstellen. Omdat noch de PLO, noch de PA (Palestijnse Autoriteit) een staat zijn, kunnen ze geen beroep doen op allerlei verdragen en wetten, die gelden tussen staten. Hier komt nog bij dat de betreffende verdragen alleen gelden voor landen die deze verdragen hebben ondertekend.De Palestijnen die rechtszaak hadden aangespannen, werden door het Hof veroordeeld tot het betalen van 30.000 euro aan Alto, 30.000 euro aan Alto Transport en 30.000 euro aan Veolia Transport. De uitspraak is definitief omdat de PLO, Fatah en de Association France Palestina Solidariteit niet in beroep gingen bij het Opperste Gerechtshof. Deze uitspraak betekent dat de Palestijnse claims over de bezetting door Israel van de Westbank illegaal zijn.

 Golda Meir was de vierde minister-president van Israël, van 17 maart 1969 tot 11 april 1974.

Terug naar: Inhoud