Het Lam en zijn vrijgekochten

 

Door: Franklin ter Horst (Aangemaakt: 30 juli 2018)

Met dank aan het Bijbelstudieteam Jur van Calkar en Simonida Dijkhuis-Nijhof voor hun medewerking aan deze Bijbelstudie.

 

Net als Openbaring 7 is er in hoofdstuk 14 opnieuw sprake van het getal 144.000. Johannes gaat in dit hoofdstuk verder met zijn beschrijving van het Lam en de vrijgekochten. Ook wordt hij als het ware verplaatst om te kunnen zien wat God hem toont over de komende Dag des Heren. Dat is immers de inhoud van het boek Openbaring, de openbaar-wording, de zichtbaar-wording van Jezus/Yeshua en alle verschijnselen en ontwikkelingen die daarmede samenhangen.

Openbaring 14:1-5 “En ik zag en zie, het Lam stond op de berg Sion en met Hem honderdvierenveertigduizend, op wier voorhoofden Zijn naam en de naam Zijns Vaders geschreven stonden. En ik hoorde een stem uit de hemel als de stem van vele wateren en als de stem van zware donder. En de stem, die ik hoorde, was als van citerspelers, spelende op hun citers; en zij zongen een nieuw gezang voor de troon en voor de vier dieren en de oudsten; en niemand kon het gezang leren dan de honderdvierenveertigduizend, de losgekochten van de aarde. Dezen zijn het, die zich niet met vrouwen hebben bevlekt, want zij zijn maagdelijk. Dezen zijn het, die het Lam volgen, waar Hij ook heengaat. Dezen zijn gekocht uit de mensen als eerstelingen voor God en het Lam. En in hun mond is geen leugen gevonden; zij zijn onberispelijk…”

In het eerste deel van hoofdstuk 14 geen beschrijving van allerlei oordelen want die komen in het vervolg van dit hoofdstuk aan de orde. De eerste tekstdelen zijn een vooruitblik op het aanbreken van het komende Messiaanse vrederijk.

De berg Sion

Het Lam staat hier op de berg Sion. Het is de plaats die God van oudsher heeft verkozen om er Zijn heiligdom te plaatsen en er de zetel van het koningschap van David te vestigen. Dat was de berg waarop Jeruzalem gebouwd was en van waaruit Jezus/Yeshua deze wereld weer regeren zal.

Jeruzalem is de enige stad ter wereld die God "Mijn stad" heeft genoemd. De stad werd gekozen om een eeuwige en goddelijke waarheid te vertegenwoordigen en Gods licht aan deze wereld over te dragen. De naam wordt voornamelijk met de tempelberg als Huis Gods in verband gebracht. Naar Sion gaan betekent tot God in de tempel gaan en God daar dienen. De redder zal uit Sion komen. 

Precies zoals God beloofd heeft zal Hij ieder redden die Hem aanroept:

Joël 2:31 “En het zal geschieden, dat ieder die de naam des Heren aanroept, behouden zal worden, want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de Here gezegd heeft; en tot de ontkomenen zullen zij behoren, die de Here zal roepen.

Joël 3:16 “En de Here brult uit Sion en verheft zijn stem uit Jeruzalem, zodat hemel en aarde beven. Maar de Here is een schuilplaats voor zijn volk en een veste voor de kinderen Israëls.”

Sion is het door God beschermde aardse Jeruzalem. De samenhang tussen de verschijning van het Lam met de 144.000 op de berg Sion en het “wonen”van de Here aldaar terwijl Hij de volken, die vijanden van Juda en Israël ook aldaar richt, is volkomen duidelijk.

Oorspronkelijk is “Sion” het aller-oudste deel van de stad Jeruzalem, waarop de vestingwerken van de oorspronkelijke bewoners, de Jebusieten waren gebouwd. Toen Jeruzalem in de loop van de tijd uitgebreid werd, hield dit oude gedeelte de naam “Stad van David”. Later werd de naam “Sion”geldig voor de hele stad en nog later zelfs voor heel Israël. Psalm 132 onderstreept nog eens de unieke en belangrijke rol die de stad in het godsdienstige leven van de kinderen van Israël vervulde en zal vervullen:

Psalm 132: 13-14 “Want de Here heeft Sion verkoren, Hij heeft het Zich ter woning begeerd: Dit is Mijn rustplaats voor immer, hier zal Ik wonen, want haar heb Ik begeerd.”

De berg Sion is de plaats waar het Lam de overgebleven rest van Israël bij Zijn wederkomst verzamelt, nadat Hij hun vijanden heeft vernietigd zoals ook in Micha te lezen staat:

Micha 4:1-2En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis des Heren vaststaan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen. En volkeren zullen derwaarts heenstromen, en vele natiën zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg des Heren, naar het huis van de God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en des Heren woord uit Jeruzalem.”

Jeremia 31:6 “Want de dag is daar, dat de wachters roepen op het gebergte van Efraďm: Komt, laat ons opgaan naar Sion, tot de Here, onze God!

Ook de profeten Jesaja en Zefanja vertellen over een heilrijke toekomst voor Israël:

Jesaja 46:13 “Ik breng mijn gerechtigheid nabij, zij is niet ver, en mijn heil zal niet vertoeven; Ik geef in Sion heil, aan Israël mijn luister.

Zefanja 3:14-15 “Jubel, dochter van Sion; juich, Israël; verheug u en wees vrolijk van ganser harte, dochter van Jeruzalem! De Here heeft uw gerichten weggenomen, Hij heeft uw vijand weggevaagd. De Koning Israëls, de Here, is in uw midden; gij zult geen kwaad meer vrezen.”

Dan zal heel Israël worden gered, zoals ook geschreven staat in Romeinen:

 

Romeinen 11:26 “…en aldus zal gans Israël behouden worden, gelijk geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen, Hij zal goddeloosheden van Jakob afwenden.”

 

Van “heel Israël”is natuurlijk pas sprake als God na de loutering zegt “dit is Mijn volk”:

 

Zacharia 13:8-9 “In het gehele land, luidt het woord des Heren, zullen twee derden uitgeroeid worden en de geest geven, maar een derde zal daarin overblijven. Dat derde deel zal Ik in het vuur brengen, en Ik zal hen smelten, zoals men zilver smelt, ja hen louteren, zoals men goud loutert. Zij zullen mijn naam aanroepen en Ik zal hen verhoren. Ik zeg: Dat is mijn volk; en zij zullen zeggen: De Here is mijn God.”

 

Romeinen 9:6 zegt: “Want niet allen, die van Israël afstammen, zijn Israël”en Jesaja zegt in 59:20 “Maar als Verlosser komt Hij voor Sion en voor wie zich in Jakob van overtreding bekeren, luidt het woord des Heren.”

 

Dit overblijfsel bestaat uit degenen die zich bekeerd hebben en die God trouw zijn gebleven. Tot dit “hele Israël”behoren ook de ware gelovigen uit de volken:

 

Galaten 3:29 “Indien gij nu van Christus zijt, dan zijt gij zaad van Abraham, en naar de belofte erfgenamen.”

 

Jesaja 11:11 “En het zal te dien dage geschieden, dat de Here wederom zijn hand opheffen zal om los te kopen de rest van zijn volk, die overblijft in Assur, Egypte, Patros, Ethiopië, Elam, Sinear, Hamat en in de kustlanden der zee.”

Deze mensen mogen voor altijd bij God zijn. Dit is weer een van de overwinningstekenen die de oordeelsvisioenen afwisselen. Er is geen dreiging meer van de kant van de antichrist en zijn leger. Deze verlosten komen uit de tijd van de grote verdrukking, en uit de beschrijving die van hen gegeven wordt, valt op te maken dat ze God tijdens deze verschrikkelijke periode trouw gebleven zijn. Ze worden hier vooraf al gezien zoals ze dan zullen zijn, met op hun voorhoofden de naam van het Lam en de naam van Zijn Vader.

De donderslagen

Openbaring 14:2 “En ik hoorde een stem uit de hemel als de stem van vele wateren en als de stem van zware donder.”

De donderslagen worden in het oordeel dikwijls aan de hemelse stemmen verbonden. Het zijn de oudsten en de vier levende wezens (dieren) die de citers hebben, maar ook de overwinnaars van het beest en van zijn beeld die voor de glazen zee staan, dat wil zeggen: die in de hemel zijn. Het zijn gelovigen die zich in de hemel bevinden en voor de troon hun loflied zingen. Dit gebeuren werd al vooraf geschaduwd bij de inwijding van de tempel in 2 Kronieken 5:12 en de Levieten, te weten alle zangers onder hen, Asaf, Heman, Jeduthun, hun zonen en hun broeders, in fijn linnen gekleed, met cimbalen, met luiten en harpen, stonden ten oosten van het altaar, en met hen tot honderdtwintig priesters toe, die op trompetten bliezen. De stem van vele wateren doet ook denken aan een tekst van de profeet Ezechiël waar de door hem beschreven wezens (cherubim) zoveel overeenkomst hebben met de dieren uit Openbaring 4:

Ezechiël 1:24 “Als zij gingen, hoorde ik het geruis hunner vleugels als het gebruis van vele wateren, als de stem des Almachtige: een dreunend geluid als van een leger; als zij stilstonden, lieten zij hun vleugels hangen.”

Cherubim

Een nieuw lied in de hemel gecomponeerd

Openbaring 14:3 “En de stem, die ik hoorde, was als van citerspelers, spelende op hun citers; en zij zongen een nieuw gezang voor de troon en voor de vier dieren en de oudsten; en niemand kon het gezang leren dan de honderdvierenveertigduizend, de losgekochten van de aarde.”

Belangrijk is de indruk dat het uitsluitend hemelingen zijn waarvan de stem, de donderslagen en het harpspel komen en dat zij dezelfde functie hebben als overal in het boek Openbaring: de aankondiging van gericht en de vertolking van de blijdschap over de overwinning.

De 144.000 hebben helemaal tot eer van God het voorrecht om een nieuw lied te leren dat in de hemel wordt gecomponeerd. Zij zingen voor het Lam, de oudsten en de dieren een lied dat door niemand anders gezongen kan worden. Niemand is in staat dit lied te zingen. Dus de 144.000 kennen het lied eerst ook niet. Johannes zal met verbazing naar dit nieuwe lied geluisterd hebben. Hij had al zoveel bijzondere geluiden gehoord: ruisen van een waterval, donderslagen, harpen en een stem die tegen hem sprak. Nu hoort hij zingen. Het kan niet anders dan dat het een prachtig lied moet zijn geweest.

Het lied moet de 144.000 kennelijk geleerd worden. Hun optreden is de keerzijde van de geschiedenis van de twee helse beesten die dan de wereld regeren. Tegenover het verbond van de beesten staat het Lam. Tegenover de aanbidders van het beest, als dragers van zijn merkteken, staan de volgelingen van het Lam, met het merkteken van het Lam en de Vader op hun voorhoofden. Zij zullen door de verzegeling op hun voorhoofd onaantastbaar zijn.

De identiteit van de 144.000

De “identiteit” van deze 144.000 blijkt uit hoofdstuk 7:

“En ik hoorde het getal van hen, die verzegeld waren: honderdvierenveertigduizend waren verzegeld uit alle stammen der kinderen Israëls.”

Hoewel de neiging bestaat deze 144.000 als een andere groep te zien, moeten we dat wat het Woord zegt als waarheid accepteren. Evenals in hoofdstuk 11 en 12 is de verschijning van het Lam met de 144.000 een openbaring van wezenlijke en feitelijke onkwetsbaarheid gedurende de grote verdrukking. Tegenover het verloren gaan van de aanbidders van het beest in de poel van vuur (14:9-11) staan de 144.000 als degenen die het Lam volgen, waarheen het gaat.

Alles wat uit de monden van de beesten en hun gevolg komt, is leugen en bedrog, maar in de monden van de 144.000 is geen bedrog gevonden zij zijn smetteloos, dank zij het bloed van Jezus/Yeshua. Dat is karakteristiek voor alle rechtvaardigen.

Jesaja 53:9 “En men stelde zijn graf bij de goddelozen; bij de rijke was hij in zijn dood, omdat hij geen onrecht gedaan heeft en geen bedrog in zijn mond is geweest.”

1 Petrus 2:22 “…die geen zonde gedaan heeft en in wiens mond geen bedrog is gevonden…”

 

Terwijl de grote massa van de mensen “aardbewoners”zijn, dat wil zeggen in de taal van Openbaring, “die op de aarde zijn en slaven zijn van de beesten”, zijn deze 144.000 van de aarde gekocht. Het was in de tijd dat de profeten hun openbaringen op schrift stelden gebruikelijk, dat slaven op hun voorhoofd het merkteken van hun meester droegen en zo laat ook de God van Israël aan een ieder zien wie Hem toebehoort. Velen die nog op de aarde wonen blijken zich aan het beest verkocht te hebben, maar deze 144.000 zijn van de aarde wég-gekocht. Ze zijn door de verlosser “los”gekocht uit de macht der duisternis die voor de troon van God en het Lam staan. Ze hebben op aarde de taak om te getuigen. 

Zij behoren tot een groep die als eerste opbrengst gezien wordt vandaar de uitspraak “eerstelingen.” Ook in de Hebreeënbrief is sprake van 'eerstelingen':

Hebreeën 12:22-23-24 “Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en tot tienduizendtallen van engelen, en tot een feestelijke en plechtige vergadering van eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen, en tot God, de Rechter over allen, en tot de geesten der rechtvaardigen, die de voleinding bereikt hebben en tot Jezus, de middelaar van een nieuw verbond, en tot het bloed der besprenging, dat krachtiger spreekt dan Abel.

Het ligt voor de hand om bij deze eerstgeborenen te denken aan het woord 'wederom geboren', maar dat is een voorwaarde om deel te krijgen aan het Koninkrijk van God:

 

Johannes.3:5Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnengaan.”

                                                                                                                      

Ze zijn eerst tot leven gekomen, maar dat ging samen met hun registratie in de Hemelen. Jezus/Yeshua was de allereerste Eersteling uit de dood. Degenen waarover in de Hebreeënbrief wordt geschreven zijn de eersten na Christus die 'tot leven’ zijn gekomen. ‘Eerstgeboren” wil gewoon zeggen, dat zij het eerst tot geloof in Jezus/Yeshua zijn gekomen. Later zijn er anderen bijgekomen. Maar zij waren de eerste gelovigen. Dat waren de Joodse gelovigen. Anders gezegd (zoals wij hen vandaag noemen): de Messias belijdende Joden. Het zijn de Messias belijdende Joden vanaf de eerste Pinksterdag tot aan de dag van Jezus/Yeshua’s wederkomst. De hele Hebreeënbrief is trouwens aan hen gericht. Niet aan heiden-christenen, maar aan Joodse 'christenen'. Deze gelovigen zijn ‘uit de mensen gekocht als eerstelingen voor God en het Lam’. Zij worden eerstelingen genoemd omdat zij uit Israël zijn en omdat deze groep met volkomen toewijding God en het Lam dient. Zij vormen als het ware de keurtroep van het Lam.

In hoofdstuk 14 staat, dat zij niet alleen de Naam van de Vader op hun voorhoofd hebben, maar ook die van het Lam.

Johannes 14:23 “Jezus antwoordde en zeide tot hem: Indien iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord bewaren en mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en bij hem wonen.”

We zien dat deze beiden, de Vader en de Zoon, Eén zijn: Echad, een samengestelde éénheid.

Terwijl de volgelingen van het beest uit Openbaring 13 een satanisch merkteken dragen, hebben zij het eigendomsmerk van God de Vader en van Jezus/Yeshua. Het meest belangrijke is dat de eerstelingen zijn verlost! Zij zijn vrijgekocht door Jezus/Yeshua. Nu zijn zij niet meer in de macht van de duivel, maar leven zij onder de hoede van het Lam. Dit geldt voor iedere echte gelovige! Zij zijn niet alleen door Jezus/Yeshua en Zijn bloed verlost, zij volgen Hem ook als trouwe leerlingen.

Over de dienst van de 144.000 wordt niets met zoveel woorden gezegd, maar dienaren hebben vanzelfsprekend een bepaalde taak en het ligt dan wel voor de hand dat deze door de verzegeling onkwetsbaar gemaakte groep gelovigen in de periode van de antichrist een getuigende bediening hebben. Zij zijn op aarde en beschreven wordt wie en hoe zij zich daar, onderscheiden van de goddeloze aardbewoners zijn. In Openbaring 9:4 wordt gesproken van de pijniging door helse wezens, uitgezonderd de mensen die het zegel van God op hun voorhoofd dragen. Dat is reeds onder de vijfde bazuin. Dit gegeven maakt duidelijk dat de verzegelden gedurende de bazuingerichten op aarde zijn. Daarna wordt niets over hen gezegd, maar opeens zijn ze terug onder de zevende bazuin, tijdens de grote toorn vlak voor de eindoverwinning, wanneer de tijd gekomen is om het loon aan de dienstknechten te geven.

De 144.000 zijn volgelingen van het Lam, en aan het voortvloeisel daarvan: kuisheid en reinheid

 

Dit zijn degenen van wie gezegd wordt dat zij zich niet met vrouwen hebben afgegeven maar maagdelijk zijn gebleven. De maagdelijkheid van de 144.000 houdt in dat zij- in tegenstelling tot de volgelingen van het beest niet met afgoden gehoereerd hebben. Het woord “maagden” lijkt hier te duiden op ongereptheid en geestelijke reinheid, in tegenstelling tot de religieuze hoererij van de wereld onder het Beest en de “grote hoer” van Babel. Zij hebben zich niet met Babylon bevlekt. Het is een teken Gods tegenover de geestelijke vuilheid, als merkteken van de draak, de beesten en hun volgelingen. Ook wordt er nog Evangelie gepredikt, is er nog genadetijd:

 

Zij zijn maagdelijk, wat in geestelijke zin rein betekent en niet de sekse aanduidt, daar in geestelijke zin zowel mannen als vrouwen maagdelijk kunnen zijn. Zij behoren duidelijk niet tot de aanbidders van het beest. De regering van het beest is een regering van ontucht en hoererij; geestelijk als afgoderij en ook letterlijk als wetteloosheid. De antichrist is de wetteloze, die Gods Woord vertrapt. De 144.000 hebben daar in geen enkel opzicht deel aan.

 

2 Thessalonicenzen 2: 8-9-10-11-12 “Dan zal de wetteloze zich openbaren; hem zal de Here [Jezus] doden door de adem zijns monds en machteloos maken door zijn verschijning, als Hij komt. Daarentegen is diens komst naar de werking des satans met allerlei krachten, tekenen en bedrieglijke wonderen, en met allerlei verlokkende ongerechtigheid, voor hen, die verloren gaan, omdat zij de liefde tot de waarheid niet aanvaard hebben, waardoor zij hadden kunnen behouden worden. En daarom zendt God hun een dwaling, die bewerkt, dat zij de leugen geloven, opdat allen worden geoordeeld, die de waarheid niet geloofd hebben, doch een welgevallen hebben gehad in de ongerechtigheid.”

 

De 144.000 hebben zich niet bevlekt, zomin met lichamelijke als met geestelijke hoererij. Zij hebben hun liefde aan geen ander dan het Lam gegund. Ze zijn uit de mensheid vrijgekocht om als de eerste opbrengst (eerstelingen) te worden aangeboden aan God en aan het Lam. Volharding is hun kenmerk tijdens de Grote Verdrukking. Nadat ze het Lam gevolgd zijn in hetzelfde lijden, zullen ze Hem ook volgen in de heerlijkheid van het koninkrijk. De gelovigen uit Israël en de volkeren, die allemaal uit de grote verdrukking komen, zullen in het duizendjarig rijk een heel aparte plaats innemen. Van het ongehoorzame Israël wordt gezegd:

Jeremia 2:20 “Want van ouds hebt gij uw juk verbroken, uw banden verscheurd, en gezegd: Ik wil niet dienstbaar zijn. Want op elke hoge heuvel en onder elke groene boom legt gij u in ontucht neder.”

Dit is beeldspraak en verwijst naar de afgoderij van het volk. De afgoden worden hier voorgesteld als overspelige vrouwen. Hier tegenover staat:

2 Corinthiërs 11:2 “Want met een ijver Gods waak ik over u, want ik heb u verbonden aan één man, om u als een reine maagd voor Christus te stellen.”

De verzegelden zijn onberispelijk en er komt geen leugen over hun lippen. Er valt niets op hen aan te merken. Dat is een heel zware weg, want het is echt niet gemakkelijk om Jezus/Yeshua te volgen, nu al niet - laat staan in de tijd van de Grote Verdrukking!!! Maar het is een weg die uitkomt bij God, in heerlijke veiligheid. De 144.000 verzegelden dragen Zijn naam en die van Zijn Vader op hun voorhoofden. Zo wordt duidelijk dat ze bij Hem horen, want zij zijn uitverkoren kinderen van God en waardige vertegenwoordigers van Zijn volk Israël, dat door Hem veilig gesteld en bevrijd is!

Het is een afgezonderde groep. In alles zijn de verzegelden uit Israël een tegenstelling van het grote Babylon, waarvan de ondergang duidelijk geprofeteerd wordt. Een stad die zo verdorven is dat “heiligen”, apostelen en profeten” van vreugde jubelen wanneer God er een eind aan maakt en haar uiteindelijk berecht:

 

Openbaring18:20 “Wees vrolijk over haar, gij hemel en gij heiligen, en gij apostelen en profeten, want God heeft uw rechtszaak tegen haar berecht.”

 

Tegenover het verloren gaan van de aanbidders van het beest, staan de 144.000 als degenen die het Lam volgen, waarheen het gaat. Alles wat uit de monden van de beesten en hun gevolg komt, is leugen en bedrog, maar in de monden van de 144.000 is geen bedrog gevonden. Dit herinnert aan de woorden van de profeet Sefanja:

Sefanja 3:13 “Het overblijfsel van Israël zal geen onrecht doen noch leugen spreken, en in hun mond zal geen bedrieglijke tong gevonden worden, want zij zullen weiden en nederliggen, zonder dat iemand hen verschrikt.”

Zoals de offerdieren in de tempel zonder gebrek moesten zijn, dus onberispelijk, zo zijn deze Joodse gelovigen ook onberispelijk. Dat wil niet zeggen dat zij zonder zonde zijn, maar net als Abraham en vele anderen uit de Bijbel: zich strikt houdend aan de geboden van God. Zo zijn deze 144.000 volkomen aan God toegewijd. In alles zijn deze verzegelden uit Israël een tegenstelling van het grote Babylon, waarvan de ondergang in dit hoofdstuk reeds vooruit geprofeteerd wordt.

Het gaat bij deze 144.000 niet alleen om mannen. Vrouwen worden hier beslist niet als onreine wezens gezien! Dat zou immers in strijd zijn met de Bijbelse boodschap. In de Bijbel wordt het huwelijk juist geprezen. Tegenover 'het Lam' staan hier 'onreine vrouwen'. Wie worden met de onreine vrouwen bedoeld? Kuisheid of maagdelijkheid betekent niet dat men de ongehuwde staat hieronder moet verstaan. Het is op zichzelf niets anders dan onbezweken trouw aan God. Het zou namelijk best mogelijk kunnen zijn dat men daarbij meer moet denken aan de richtlijnen met betrekking tot seksuele onthouding die God heeft opgesteld in verband met de priesterdienst. Dat is echter geen celibaat, maar een onthouding van tijdelijke aard. De priesters mochten, als zij dienst in de tempel deden, geen omgang met vrouwen hebben omdat men na een zaadlozing immers onrein is tot de avond en een priester in zijn onreinheid het heiligdom niet mocht naderen, laat staan binnen gaan.

Het is dus zonder meer denkbaar dat de 144.000 uitverkorenen door hun zegel op het voorhoofd zich om deze reden zich niet met vrouwen hebben bevlekt. De 144.000 verzegelden bevinden zich in staat van oorlog met het leger van de antichrist en daarom is het ook zonder meer denkbaar dat voor hen ook de richtlijnen met betrekking tot seksuele onthouding die God heeft opgesteld voor de oorlogsvoering van toepassing zijn.

Ook koning David en zijn manschappen hielden zich volgens Samuël aan deze voorschriften dat de mannen die oorlog voerden geacht werden, geen omgang met vrouwen te hebben zolang ze in actieve dienst waren:

1 Samuël 21:4-6 Daarop antwoordde de priester David: Ik heb geen gewoon brood voorhanden, maar er is wel heilig brood; als de manschappen zich maar van de vrouwen onthouden hebben.”

 

David antwoordde de priester en zei:

 

“Zeker, de omgang met vrouwen is ons, evenals vroeger, ontzegd, wanneer ik uittrek, de wapens der manschappen zijn heilig, en al is dit een ongewijde tocht, niettemin is hij heden heilig door de wapens. Toen gaf de priester hem het heilige brood, omdat er geen ander was dan het toonbrood dat men gewoon is voor het aangezicht des Heren weg te nemen, om op de dag dat men het wegneemt, vers brood neer te leggen.

De seksuele onthouding is slechts van tijdelijke aard, want een volledig celibaat zoals in de rooms-katholieke Kerk kent het Jodendom niet, want deze onthouding betekent dus op geen enkele wijze een miskenning van de seksualiteit, maar wel een grondbesef dat het heilige en het seksuele uit elkaar gehouden moeten worden. Deze onthouding is daarom niet moreel, maar ritueel van aard.

Terug naar: Inhoud