Het vijfde zegel geopend

 

Door: Franklin ter Horst (Aangemaakt: 27 december 2017)

 

Deze nieuwsbrief is tot stand gekomen met medewerking van Jur van Calkar.

 

Openbaring 6: 9-10-11 En toen Hij het vijfde zegel opende, zag ik onder het altaar de zielen van hen, die geslacht waren om het woord van God en om HET GETUIGENIS, dat zij hadden. En zij riepen met luider stem en zeiden: Tot hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet aan hen, die op de aarde wonen? En aan elk hunner werd een wit gewaad gegeven, en hun werd gezegd, dat zij nog een korte tijd moesten rusten, totdat ook het getal vol zou zijn van hun mededienstknechten en hun broeders, die gedood zouden worden evenals zij.

De grote vraag is wie zijn deze zielen onder het altaar? Het zijn in ieder geval geen martelaren uit het verleden, maar van de eindtijd. Zijn het Joden? Zijn het christenen. Of zijn het Joden en christenen? Ik heb daar in de loopt der tijd heel wat artikelen over gelezen maar eensgezind zijn de meningen allerminst. De betrokken zielen zijn in ieder geval omgebracht om het woord van God en om het getuigenis dat zij hadden. Ze zijn omgebracht door tegenstanders van hun geloof. Een mogelijke verwijzing naar de islam en naar de ruiter op het vale paard. En hun werd macht gegeven over het vierde deel der aarde, om te doden, met het zwaard” (Openbaring 6:8). De islam staat bekend als de religie van het zwaard.

De eerste gedachte die opkomt, is dat het bij deze martelaren gaat om volgelingen van de Here Jezus. Gelovigen die ‘geslacht’ zijn onder het zwaard van de islam. De wereld heeft er nauwelijks oog voor maar de vervolging van christenen in de Arabische wereld en elders neemt inmiddels dramatische vormen aan. En dat zal ongetwijfeld alleen nog maar toenemen. Ze zijn de weg van het Lam gegaan met alle consequenties van dien.

Wat opvalt aan de tekst over de zielen onder het altaar is dat ze roepen om wraak en om een veroordeling van haar vijanden, die blijkbaar op dat moment nog op aarde wonen. Het roepen om wraak is normaal gesproken niet typisch iets wat christenen doen. Maar Christenen staan niet passief in de strijd en bidden om de komst van Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en als het om Gods eer gaat dan wordt er gebeden dat God recht verschaft. Dat het kwaad uit deze wereld mag worden weggedaan. Wreek uzelf niet betekent niet dat de roep om wraak er niet zou zijn. God komt de wraak toe. Hij zal het vergelden. Dus van wraak is in het Nieuwe Testament ook sprake. Het is nog steeds de strijd van Genesis 3:15.

Het blijkt dat de zielen onder het altaar niet in het verleden gezocht moeten worden, want de martelaren roepen om een oordeel over degenen die op aarde wonen, het op dat moment levende geslacht. Het blijkt dus dat de mensen die nog op aarde wonen de moordenaars zijn van de zielen onder het altaar. Deze zielen zijn de eerstelingen van de martelaren.

Het gaat bij deze zielen beslist niet alleen om christenen maar ook om Joden. De roep om wraak is namelijk een oudtestamentische roep om vergelding. Dit is de taal van de Oudtestamentische wraak-Psalmen. ‘Hoe lang nog, Heer?’ is een echo uit de psalmen. De reden waarom zij gedood zijn staat erbij vermeld: ,,om het woord van God en om het getuigenis, dat zij hadden.” Ze bidden rechtstreeks om wraak en vragen of God het onrecht, hen aangedaan, rechtzet.

De uitdrukking “hoelang nog?” heeft betrekking op Israël, in het bijzonder tot Jeruzalem. Dat is ook de plek waar God bij de mensen wil gaan wonen. In Zacharia 1:12 staat: “Toen nam de Engel des Heren het woord en zeide: Here der heerscharen, hoelang nog zult Gij zonder erbarmen zijn over Jeruzalem en over de steden van Juda, waarop Gij nu reeds zeventig jaren toornig zijt?” Het lijkt er dus op dat het bij de martelaren in ieder geval ook gaat om Joden. Het bestaan van Israël op zich getuigt dat God bestaat. Maar het is zeker niet uit te sluiten dat het ook gaat om heidenen die Jezus-en Israël lief hebben. Met andere woorden: “Gelovigen die geënt zijn op de edele olijfboom Israël. De Gidionieten uit de heidenwereld.”

Nu is het niet zo dat met Israël hier zonder meer “Israël” mee bedoeld wordt. Het gaat namelijk om de vraag of het gaat  om het etnische volk Israël als geheel of alleen het gelovige deel van het volk? In Romeinen 11:20 staat dat er takken van de boom werden “afgebroken” door ongeloof. Maar als de olijfboom Israël voorstelt, hoe valt dan het afbreken van ongelovige takken te begrijpen? Behoren zij dan door hun ongeloof “niet meer” tot het etnische volk Israël? Dat zou in strijd zijn met wat Paulus in de Romeinen 9:4,31 en ook op andere plaatsen schrijft. Ook een ongelovige Israëliet blijft immers een Israëliet. Dat de “natuurlijke takken” in Romeinen 11:16-24 het volk Israël voorstellen is duidelijk. Maar als de boom zelf OOK Israël voorstelt, hoe kan dan Israël “van Israël” afgesneden worden? En als zowel de takken als de boom zelf Israël voorstellen wat voor zin hebben dan de woorden “hun eigen” in vers 24 waar staat dat de natuurlijke takken weer op hun eigen olijfboom geënt zullen worden. Kortom, het korte antwoord “de olijfboom is Israël” levert een heleboel moeilijke vragen op.

Maar wat kan deze olijfboom in Romeinen 11 dan wel voorstellen? De olijfboom stelt voor: HET GEHEEL VAN DE BELOFTES EN ZEGENINGEN beloofd AAN Israël, nauwkeuriger gezegd: beloofd aan Abraham en zijn nakomelingen. Zo gezien wordt de hele gelijkenis van de olijfboom, veel duidelijker. De wortel stelt dan Abraham voor, aan wie deze beloftes gedaan werden. Zijn nakomelingen zijn de “natuurlijke takken”. Aan hen zijn deze zegeningen namelijk beloofd, die in vers 17 zo mooi worden vergeleken met “de vettigheid van de olijfboom”. Wij “de volken” (een wilde olijfboom) hadden daar geen enkel recht op maar werden door de goedertierenheid van God WEL op die olijfboom geënt.

De ongelovige natuurlijke takken van Israël werden evenwel afgebroken. Dat betekent niet dat zij ophielden: “Israëlieten” te zijn maar wel dat ze geen deel hadden aan de zegenbeloftes. Maar het prachtige slot van dit gedeelte laat zien dat aan deze situatie een einde komt. God zelf zal namelijk bekering en geloof bewerken zodat deze natuurlijke takken weer op “hun eigen” olijfboom geënt zullen worden. Dat is wat Paulus in vers 25 noemt: zo zal heel Israël behouden worden. De woorden “hun eigen” krijgen zo ook hun volle betekenis want de zegenbeloftes waren oorspronkelijk voor Israël bedoeld, ook al krijgen (de gelovigen uit) de volken er mee deel aan.

Als we de olijfboom van Romeinen 11 zo uitleggen wordt het enten van de “wilde takken” op de edele olijfboom ook veel gemakkelijker uit te leggen. Vragen als: worden de gelovigen uit de volken dan ook Joden (zij zijn immers op Israël geënt), moeten zij leven als Joden, moeten zij zich laten besnijden, moeten zij er alles aan doen om aliyah te maken enz worden dan veel eenvoudiger te beantwoorden? Het antwoord daarop wordt door Paulus gegeven in de Galaten brief, duidelijk “nee”. Anderzijds is het natuurlijk wel zo dat de gelovigen uit de volken, ten nauwste verbonden zijn met Israël. Zij zijn per slot geënt op HUN olijfboom van beloftes en zegeningen en weten dat God ook met de natuurlijke takken nog een wonderbaar plan heeft, want de genadegaven en de roeping van God zijn onberouwelijk (Romeinen 11:29) ! Als Paulus hieraan denkt eindigt hij dit gedeelte met een prachtige lofprijzing die hij afsluit met de woorden: HEM ZIJ DE HEERLIJKHEID TOT IN EEUWIGHEID! AMEN

Paulus maakt duidelijk dat het niet de gelovigen uit de heidenen (niet-joden) zijn die de wortel dragen, maar de wortel de toegevoegde gelovigen. Romeinen 11:17-18Indien nu enkele van de takken weggebroken zijn en gij als wilde loot daartussen geënt zijt en aan de saprijke wortel van de olijf deel hebt gekregen, beroem u dan niet tegen de takken!”  De christenen, oftewel de takken van de wilde olijf, moeten hun plek kennen. Niet alle christenen zijn bij voorbaat gelovigen. Jezus, zegt ook duidelijk tegen Nicodemus: Iemand die niet wedergeboren is kan Zijn Koninkrijk niet zien. En Zijn Koninkrijk is een Rijk van recht en gerechtigheid. En is niet van deze wereld.

 

Paulus waarschuwt hen voor hoogmoed! Jullie zijn geënt op de edele Olijfboom. Dat maakt jullie als wilde takken, net zo vruchtbaar als hen, de oorspronkelijke takken. Deze vruchtbaarheid komt voort uit de wortel, zegt Paulus. In hoofdstuk 15 citeert hij Jesaja 11:1 "Er zal een rijstje voortkomen uit de tronk van Isaï en een scheut uit zijn wortelen zal vrucht dragen.” Dat is Hij die komt om over de heidenen te heersen; op hem zullen zij hun hoop vestigen. Jezus, de stronk van Isaï, brengt nieuw leven voort. Alle takken, de oorspronkelijke én de geënte, mogen delen in de sapstroom. De Heilige Geest is er voor zowel de Joodse als de niet-Joodse christenen. Niet uit verdienste, maar door hun geloof in Jezus. "Dank zij hem hebben we allen door één Geest toegang tot de Vader." (Efeziërs 2:18)

Het gaat om gelovigen die Gods Woord voor 100% zijn trouw gebleven en Israël lief hebben als hun “oudere broeder”. Het gaat om vreemdelingen uit de volken, die liefde voelen voor Gods volk. Er bestaat een "natie" die bereid is om door dik en dun met de kinderen van Israël mee te gaan. Israël noemt hen liefkozend: ‘de Rechtvaardigen’(Romeinen 11:7 t/m 36).Er zijn de hele geschiedenis door gelovigen geweest die vaak in hun eentje voor Israël streden, zoals Rachab die de verspieders van de Israëlieten een schuilplaats bood in Jericho. (Jozua 2:1-2) Tijdens Tweede Wereldoorlog waren er de “rechtvaardigen uit de volken”, die hun leven op het spel zetten om Joden te redden. Voor velen van deze mensen zijn er in Jeruzalem bij het gedenkteken Yad Vashem gedenkbomen geplant.

Het bestaan van het Joodse volk is hét bewijs voor het bestaan van God en God is bezig een nieuwe “natie” te roepen. Het is het Lichaam van Christus.  Gelovigen die Gods volk, de kinderen van Israël ter zijde staan. Zij vormen de groep van gelovigen uit allerlei taal die Israël onvoorwaardelijk lief hebben zoals de profeet Zacharia schrijft.

Zacharia 8:23 “Zo zegt de Here der heerscharen: In die dagen zullen tien mannen uit volken van allerlei taal vastgrijpen, ja vastgrijpen de slip van een Judeese man, en zeggen: wij willen met u gaan, want wij hebben gehoord, dat God met u is.”

De mensen uit de wereld gaan zien dat God met Israël is en het is een hulpvraag naar Israël als ze de slip (tjietsjit) vastgrijpen d.w.z. dat ze Tora samen gaan bestuderen om Zijn wetten, verordeningen te leren.

Openbaring 12:17  “En de draak werd toornig op de vrouw en ging heen om te strijden tegen  de overigen van haar zaad, die Gods geboden houden en de getuigenis van  Jezus Christus hebben.”

Ook de profeet Jesaja verwijst naar de vreemdeling die zich bij Israël zal aansluiten.

Jesaja 14:1 Want de Here zal Zich over Jakob ontfermen en nog zal Hij Israël verkiezen en ze op hun eigen bodem doen wonen; dan zal de vreemdeling zich bij hen aansluiten en men zal zich voegen bij het huis van Jakob.

Jesaja 55:5 Zie, een volk dat gij niet kendet, zult gij roepen, en een volk dat u niet kende, zal tot u snellen ter wille van de Here, uw God, en van de Heilige Israëls, omdat Hij u verheerlijkt heeft.

De gelovigen in Jezus die de geboden houden, identificeren zichzelf vandaag, zoals Ruth dat deed, met het volk van Israël en zeggen dezelfde woorden, die de Moabitische zei tegen de Jodin Naomi: Ruth 1:16  Maar Ruth zeide: Dring toch niet aan, dat ik u zou verlaten en wederkeren. Want waarheen gij gaat, daarheen zal ik gaan, en waar gij vertoeft, daar zal ik vertoeven; uw volk is mijn volk, en uw God is mijn God;”

"Orpa kuste haar schoonmoeder, maar Ruth klemde zich aan haar vast." Er is zoveel van toepassing op de gelovigen die de God van Israël lief hebben en daarmee Zijn volk Israël. Dat zien we in het prachtige verhaal van Ruth en Naomi. Naomi die, net als Israël in haar geschiedenis eerst helemaal niet de zegen van God ervoer, maar juist het tegendeel: zoals zij haar man en beide zonen verloor, zo verloor Israël vele van haar zonen in haar lange geschiedenis.

Jeremia 31:15  “Een stem wordt te Rama gehoord, bitter geween; Rachel die hare kinderen beweent en niet vertroost wil worden over hare kinderen, want zij zijn niet meer. “ (een uitgesproken profetie)

Orpa kuste haar schoonmoeder en keerde terug naar haar volk, maar Ruth klemde zich aan haar vast. Het wonder van het verhaal van Ruth is dat zij uiteindelijk de goede keus maakte door zich aan Naomi vast te klampen- zij werd niet alleen een troost voor Naomi maar werd mede een ‘kanaal’ voor de komende Messias, doordat zij Boaz van de Here als man kreeg en daardoor moeder werd van Obed, de grootvader van David- het geslacht dat eenmaal de grote zoon van David zou voortbrengen, die straks in Jeruzalem zal terugkeren om Koning over de hele aarde te worden. Maar uiteindelijk zal de deur van zegeningen net zo open gaan als voor Ruth- zij krijgt Boaz en volop koren daarbij!

Het verhaal van Ruth leert dat zij die zich met Gods volk (het huidige Israël) verbinden het niet gemakkelijk hebben en veracht worden zoals Ruth en Orpa ook aan den lijve ervoeren. Dat is ook de praktijk van vandaag! Zie hoe christenen die het huidige Israël zegenen zelfs door diverse ‘christelijke sites’ op internet worden weggezet als dwaalgeesten. Ze komen met Bijbelteksten die volledig uit hun verband zijn gerukt om het huidige Israël weg te zetten als beslist niet van Godswege.

 

Ik heb daar in mijn nieuwsbrief van 30-11-2017 over geschreven dat sommige christenen het huidige Israël verwarren met Hosea 1:9 maar dat dit helemaal niets met het huidige Israël van doen heeft. Onlangs las ik nog zo’n merkwaardige dwaling. Hier citeerde iemand Jeremia 7:16  Gij nu, bid niet voor dit volk; zend voor hen geen smeeking op en geen gebed, en dring niet bij Mij aan, want Ik hoor naar u niet” en verwees daarbij naar het huidige Israël. Maar ook deze tekst gaat net zo min als Hosea 1:9 over het huidige Israël maar over de tijd van vóór de wegvoering in ballingschap naar Babylon. Jeremia maakt duidelijk dat het volk onwillig is, ze lopen andere goden achterna en luisteren niet naar zijn waarschuwingen en zijn als zodanig tot ondergang gedoemd. Het tekstdeel in 7:16 is geschiedenis. Verderop profeteert Jeremia namelijk over het herstel van Israël (Jeremia 31) en hoe ze wanneer ze in het aloude thuisland zijn teruggekeerd het land weer zullen opbouwen. Een duidelijker voorbeeld kan niet gegeven worden! Het is onvoorstelbaar wat sommige figuren uit de kast halen om het huidige Israël te demoniseren. Minstens ze erg is het dat ze daarmee velen op een vals spoor zetten.

 

Jezus, en Israël zijn niet los verkrijgbaar! In Psalmen 78:52 wordt het volk Israël vergeleken met een kudde schapen: “Hij liet Zijn volk als schapen optrekken, leidde hen als een kudde door de woestijn”en in Johannes 10:16 zegt Jezus: “Nog andere schapen heb Ik, die niet van deze stal zijn; ook die moet Ik leiden en zij zullen naar mijn stem horen en het zal worden één kudde, één Herder.”- De andere schapen zijn de gelovigen-uit-de-volken en ook uit deze tekst blijkt duidelijk dat de kudde Israël is en de schapen zijn de gelovige Joden. De andere schapen hoorden er eerst niet bij, maar worden door Jezus toegevoegd, zodat het één kudde zal zijn met één Herder!

 

Men kan niet in de God van Israël geloven en onverschillig of zelfs afwijzend staan tegenover Gods volk, de kinderen van Israël. Het volk Israël is sinds mensenheugenis het mikpunt van haat, spot, hoon, afwijzing, vernedering en agressie juist omdat het Gods uitverkoren volk is! Een mens die in Gods liefde blijft, heeft een machtige taak deze liefde voor Zijn volk en Jezus aan zijn medemens te demonstreren. Dat betekent strijden op de muren van Jeruzalem. Het onrecht wat dit volk wordt aangedaan, aan de kaak stellen. 

 

De hele wereld heeft zich tegen Israël vergaderd waaronder velen die zich christen noemen. De tegenstanders van het huidige Israël wensen er geen rekening mee te houden dat de wedergeboorte van de Joodse soevereiniteit op de oude Bijbelse gronden een vervulling is van de Bijbelse profetieën en het begin is van de verlossing van de mensheid.

Wie Israël niet zegent, kan ook zelf geen zegen in zijn leven verwachten, want de God van Israël heeft in Genesis 12:3 via Abraham aan Zijn volk Israël de belofte gegeven: ,,Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt zal Ik vervloeken, en met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden.”

God is rechtvaardig voor het volk van Israël. God noemt ze mijn oogappel. De martelaren onder het altaar, zowel Joden als christenen die geënt zijn op de edele olijfboom, roepen God om wraak. Wraak uit gerechtigheid. Laat de volken zien dat het bloed van uw dienaren wordt gewroken. De kreet in Openbaring 6:9-10-11 is niet een kreet van wilde wraak, maar een uiting van hun verbijstering, dat het Goddelijk strafgericht zich over de totaal verworden mensheid op aarde, zich nog niet volledig voltrekt. (Dat is nog Gods barmhartigheid, maar dat is niet eindeloos).

De vijand kan zolang de Here Zich niet als Heerser, als hun Eigenaar aan deze moordenaars toont, zijn gang gaan. Ze doen alsof God niet bestaat. Het schreeuwen om wraak van de zielen is een gerechtvaardigd schreeuwen tot God, om gerechtigheid. De zielen onder het altaar roepen om de doorbraak van Waarheid en Waarachtigheid, van Recht en Gerechtigheid. De zielen onder het altaar zijn in wachtende toestand. Hun wordt gezegd dat zij nog een korte tijd moeten volharden. God laat ook weten waarom: het getal van hun broeders en mededienstknechten die op aarde nog gedood zullen worden, moet vol zijn. De maat van ongerechtigheid moet vol zijn en dan grijpt God in. Het oordeel komt als de maat van de ongerechtigheid vol is. De volle maat van de toorn wordt uitgestort als het getal der gelovigen vol is, als de laatste martelaar is toegevoegd aan  “de zielen onder het altaar”.

Het wachten is op de gelovigen van het “laatste uur”, die noodzakelijkerwijs bloedgetuigen en martelaren zullen zijn, want zij geloven en getuigen en zijn lijdzaam in de periode dat de antichrist regeert, aan wie macht gegeven is om de heiligen te overwinnen. Openbaring 13:7 En hem werd gegeven om tegen de heiligen oorlog te voeren en hen te overwinnen; en hem werd macht gegeven over elke stam en natie en taal en volk”. De profeet Daniël zegt daar over. Daniël 7:21 “Ik zag, dat de horen strijd voerde tegen de heiligen en hen overmocht, totdat de Oude van dagen kwam en recht verschaft werd aan de heiligen des Allerhoogste en de tijd naderde, dat de heiligen het koningschap in bezit kregen.”

De goddeloosheid moet tot het uiterste gekomen zijn; de volken moeten tot razernij gebracht worden om Jeruzalem en Gods kinderen de kinderen van Israël”. Maar dan, als zij denken de overwinning behaald te hebben, zullen zij, niet wetende het plan van God, omdat zij Zijn Woord en de profetieën veracht hebben en tegen de Allerhoogste hebben gerebelleerd, allen verzameld worden als garven op de dorsvloer en als druiven in de persbak van Zijn toorn.